De Altiplano, het hoogland, is een vlakte op ca. 4.000 m hoogte. Daar ligt het Poopómeer dat grotendeels wordt gevoed met water dat van het Titicacameer, via de Desaguadero rivier naar het meer stroomt. Het Poopómeer is het tweede grootste meer van Bolivia na het Titicacameer en had ooit de grootte van een Belgische provincie. Gezien de hoge verdamping en de rijkdom aan mineralen in het gebied is het Poopómeer een zout meer geworden. Momenteel blijft er nog zo’n 4% van het meer over waardoor het thema uiteindelijk nationale (en internationale) aandacht krijgt. De invloed van de mijnbedrijven aan de bron van het meer in combinatie met het veranderend klimaat zijn niet houdbaar.
Solidaridad Nación Uru
Men wordt pas wakker als het te laat is
De lokale organisatie CEPA (Centrum voor Ecologie en Andesvolkeren) geeft aan bezorgd te zijn om de situatie. Limbert Sánchez, coördinator bij CEPA, vertelt voor de nationale televisie: “Reeds in 2007, bij het ontstaan van CEPA, hielden we ons bezig met het bewust maken van de bevolking en de overheden. We organiseerden evenementen en deden onderzoek naar dit probleem van het Poopómeer. Steeds zonder veel reactie van de kant van de overheid.”
“Er blijft nog slechts 4% van het oorspronkelijke Poopómeer over. Het is een kleine plas geworden in het midden van wat eens het meer was.”
Nu vastgesteld wordt dat het meer zo goed als leeg staat, begint het onderwerp belangstelling te krijgen in nationale en zelfs internationale media. Hierdoor lijkt nu ook de overheid in actie te schieten.
Één van de grootste problemen van het Poopómeer is waterschaarste. Van de 23 zijrivieren die uitmonden in het meer, komt in het meer amper nog water binnen. De belangrijkste voedingsbron is de Desaguadero-rivier, die de verbinding maakt tussen het Titicacameer en het Poopómeer. 90% van het water in het meer is afkomstig van de Desaguadero.
Limbert vertelt: “Er blijft nog slechts 4% van het oorspronkelijke Poopómeer over. Het is een kleine plas geworden in het midden van wat eens het meer was. Na het bezoek van de gouverneur vandaag, heeft ook deze bevestigd dat het meer stervende is. Een realiteit die we moeten aanvaarden.”
De keerzijde van rijkdom aan grondstoffen
Een ander probleem dat Limbert aanhaalt is de verontreiniging veroorzaakt door mijnbouw. Er zijn verschillende ontginningen langs de Desaguadero, maar ook langs een aantal andere rivieren uit het Poopó-bekken. In totaal telt de regio zo’n 150 mijnbouwoperaties, die samen het water vervuilen met koper, zink, arseen, cadmium enz.
Volgens studies uitgevoerd door de lokale regeringen zelf, stroomt er per dag in het meer onder andere:
- 760 kg arseen
- 46 kg cadmium
- 100 kg koper
- 119 kg lood
- 1328 kg zink
Een ander probleem dat versterkt wordt door deze mijnbouw activiteiten is sedimentatie. Dagelijks stroomt er sediment het meer in, overeenkomstig met zo’n 200 vrachtwagens die fijne deeltjes in het meer lozen. Het meer wordt gevuld met sediment en is momenteel nog slechts 40 à 50 cm diep.
Waarom werd nooit eerder actie ondernomen?
Op de vraag waarom nooit eerder actie werd ondernomen, antwoordt Limbert: “In 2010 werd het programma voor het Poopóbekken (Progama Cuenca Poopó) opgericht door de Europese Unie met een financiering van ca. 14 miljoen euro. Hiermee hebben ze enkele studies kunnen uitvoeren, maar de uiteindelijke werkzaamheden werden nooit uitgevoerd.” Het zou een heel verschil maken als men het aanwezige slib in de rivier, de Desaguadero, zou ruimen. Momenteel stroomt het water van de Desaguadero in het meer met een debiet van 4 m³ per seconde, wat vroeger eerder 54 tot 58 m³ water per seconde was. Het ruimen vergt echter enorme financiële middelen, namelijk miljoenen euro’s.
Een ander gigantisch probleem zijn de vele mijnen in Oruro. Ze hebben geen dammen om het sediment tegen te houden en geen zuiveringsinstallaties voor het vervuilde en zure water dat uit de mijn stroomt. Oruro mag dan misschien een regio zijn met een lange mijnbouw geschiedenis, maar de ecologische schulden die het achter laat – waaronder het verdwijnen van het Poopómeer – zijn niet te verantwoorden.
Limbert vertelt hoe CEPA al sinds 2007 aandringt, met dialoog, maar ook door een optocht naar La Paz in 2009 waarbij men aandacht van de regering vroeg voor het meer. Ook in 2013 organiseerden de Uru’s een tocht om enige aandacht voor het probleem te vragen, maar de reacties daarop waren zeer beperkt. Men hoopt dat met de huidige gebeurtenissen en aandacht de regering niet anders kan, dan met concrete oplossingen komen om het Poopómeer te redden.
Bekijk hier het interview met Limbert Sánchez!