Grote ongerustheid over plannen om het Perol meer te ledigen in Conga.

Op vraag van verschillende verzetsorganisaties uit de provincies Cajamarca, Hualgayoc en Celendín vindt vandaag een onderhoud plaats met de nieuwe directeur van het regionaal agentschap voor wateradministratie (AAA). Afgelopen week werd een wissel doorgevoerd in de directies van de regionale agentschappen van Noord-Peru nadat de directeur in Cajamarca zou geweigerd hebben een studie van de lokale waterautoriteit (ALA) goed te keuren, wat groen licht zou geven aan het leegmaken van het Perol meer, die door het mijnbouwbedrijf Yanacocha uitverkoren werd tot goudwinningsgebied. Kort daarna circuleerden er berichten dat het AAA –onder een nieuwe directie- een resolutie die deze studie ratificeert had uitgebracht. Het gebrek aan transparantie over de al dan niet genomen beslissing (dit type resoluties is overigens niet onderhevig aan verplichte publicatie in het staatsblad) veroorzaakte grote paniek. Het zou niet toevallig zijn dat een beslissing met dergelijke impact in de schaduw van het pre-electorale drukte zou genomen worden.

De resolutie in kwestie raakt een fundamenteel punt in het verzet tegen het Conga project. Het betekent het startsignaal voor het overpompen van het water van het Perol meer naar een reservoir. Dit impliceert het definitieve einde voor één van de vier meren die volgens het milieueffectenrapport van Conga zouden vervangen worden door artificiële meren. In de geplande uitbreiding van Latijns-Amerika’s grootste goudmijn doet het Perol meer dienst als één van de twee putten waaruit goud en andere materialen worden geëxtraheerd, met een breedte van 1,7 km en een diepte van 1 km. De kritiek op de onomkeerbare schade aan het hele ecosysteem wordt gesust door het bedrijf met de garantie dat er reservoirs worden geïnstalleerd ter compensatie. Dit argument houdt echter weinig steek aangezien artificiële meren nooit dezelfde functies kunnen vervullen als natuurlijke meren. Bovendien zullen de reservoirs –ongeacht hun watercapaciteit- in de eerste plaats de noden van de mijn vervullen, en zetten de lokale bevolking die al eeuwenlang van deze waterbronnen afhankelijk is buiten spel.

Het AAA liet mondeling weten dat er geen sprake was van het tekenen van dergelijke resolutie. De sociale actoren hopen nu deze belofte met meer garanties bevestigd te zien. Ondertussen houden de “guardianes del agua” (de beschermers van het water) de bewegingen van het bedrijf rond de meren in de hooglanden nauwgezet in de gaten. De dag dat deze resolutie van kracht zou gaan,mogen de regionale en nationale autoriteiten zich in elk geval aan radicalere acties verwachten.

Auteur: Hanne Cottyn

Costa Rica en El Salvador verkiezen natuurlijke rijkdommen boven allesvernielende mijnbouw

Sinds 2008 geeft de Salvadoraanse regering geen concessies meer uit voor de exploitatie van open-pit mijnen. Costa Rica gaat nog verder en keurde in 2010 een wet goed die open-pit mijnbouw volledig verbiedt. Beiden zijn ervan overtuigd dat natuurlijke rijkdommen op lange termijn meer opbrengen voor hun land, dan de korte-termijnwinsten voortkomend uit de vervuilende open-pitmijnbouw.

Costa Rica en El Salvador zijn twee Centraal-Amerikaanse landen die op het eerste gezicht niet veel gemeen hebben met elkaar. Costa Rica herbergt een overweldigende schat aan natuurlijke rijkdommen en in de loop van zijn geschiedenis heeft het in de regio de status van democratisch gidsland verworven. El Salvador is daarentegen een van de meest geürbaniseerde en armste landen in de regio en wordt vaak gelinkt met corruptie en geweld. Toch ontmoeten deze twee verschillende landen elkaar in hun strijd tegen de mijnbouwindustrie. Maar waarom nemen nu net deze twee Centraal-Amerikaanse landen het voortouw in deze vaak oneerlijke strijd?

Zowel in Costa Rica als in El Salvador zijn bij de verkiezingen van 2014 twee linkse presidenten verkozen, respectievelijk Luis Guillermo Solís van de Burgerlijke Actiepartij (PAC) en Salvador Sánchez Cerén van het Bevrijdingsfront Farabundo Marti (FMLN). Beide heren hebben zich al meerdere malen openlijk uitgesproken tegen de mijnbouw in hun land, en het ziet er zo naar uit dat hun unieke mijnbouwbeleid in de regio niet zal wijzigen.

De Salvadoraanse regering besliste al in 2008 om geen concessies meer uit te reiken voor open-pit mijnbouw. Ook de huidige president, Sánchez Cerén, heeft zich in zijn verkiezingscampagne van 2014 meerdere malen verzet tegen de mijnbouw en kort na zijn aanstelling als nieuwe president verklaarde hij dat “mijnbouw niet langer leefbaar is in het land”. Het is nu aan de nieuw verkozen president om te bewijzen dat hij wel degelijk de mijnbouw aan banden wil leggen. Voor een volledig verbod komt hij echter stemmen tekort in het Salvadoraanse parlement waar hij met zijn partij slechts 33 van de 84 zetels bekleedt, 10 tekort om een algemeen moratorium op open-pit mijnbouw goed te keuren.

Costa Rica is er wel al in geslaagd om een wet goed te keuren die open-pit mijnbouw verbiedt. In november 2010 stemde het Costa Ricaanse parlement van de toenmalige presidente Laura Chinchilla definitief voor het verbod op open-pit mijnbouw in het land. Deze wet had echter geen terugwerkende kracht, waardoor de reeds operationele open-pit mijnen niet hoefden te sluiten. Kort na deze beslissing besliste de rechtbank dan toch om ook de grootste Costa Ricaanse mijn Las Crucitas te sluiten, vanwege het gevaar voor de mens en natuur in de regio.

Met dit algemene verbod zorgde de toenmalige presidente Laura Chinchilla voor een mijlpaal in de geschiedenis van het Amerikaanse continent door als eerste land een wet goed te keuren die ingaat tegen de macht van multinationals, en resoluut te kiezen voor de bescherming van zijn natuurlijke rijkdommen en het welzijn van zijn burgers.

Bijna in de hele Centraal-Amerikaanse regio kunnen mijnbouwbedrijven genieten van een ongereguleerde grondstoffenmarkt. De wereldwijde crisis heeft er hard toegeslagen, en bijgevolg geven de nationale overheden maar wat graag concessies uit voor de exploratie en exploitatie van nieuwe mijnsites. In de periode tussen 1995 en 2010 is de globale prijs van goud maar liefst vervijfvoudigd waardoor mijnbouwbedrijven in centraal-Amerika letterlijk en figuurlijk op een berg goud zitten. De buitenlandse investeringen zouden zogezegd de ontwikkeling van deze landen moeten bespoedigen, maar in het overgrote deel van de gevallen leveren ze enkel meer kosten, menselijk leed en extreme vervuiling op.

Waterschaarste in El Salvador

El Salvador is nog maar zo’n twintig jaar geleden het toneel geweest van een brutale burgeroorlog. De naweeën hiervan zijn tot op de dag van vandaag voelbaar. Armoede, corruptie en geweld zijn maar enkele van de gangbare kenmerken van de Salvadoraanse samenleving. Toch kan men stellen dat het land sinds enkele jaren een andere koers probeert te varen. Een van de voorbeelden hiervan is het sociaal en ecologisch verantwoord mijnbouwbeleid dat de huidige regeringspartij nu al sinds 2008 probeert uit te voeren.

Maar waarom zou een land waarvan het gemiddelde inkomen minder dan 2 dollar per dag bedraagt, de zogezegde inkomsten en werkgelegenheid van mijnbouwbedrijven tegenhouden?

In geen enkel ander land van het Amerikaanse continent, buiten Haïti, is de schade aan de natuur zo groot dan in El Salvador. Naast de problematische boskap kampt het land met zware grond-, water-, en luchtverontreiniging. Meer dan 95% van het woud is al gekapt en de bodemverontreiniging zorgt ondertussen voor een afname van de landbouwproductie. Recente studies tonen ook aan dat watervervuiling en luchtverontreiniging jaarlijks meer dan 28.000 doden maakt bij kinderen jonger dan 5 jaar.

Open-pit mijnbouw zou deze precaire situatie natuurlijk nog verergeren. Het gebruik van het hoogst vervuilende cyanide en van gigantische hoeveelheden water zijn belangrijke elementen bij mijnbouwactiviteiten. Daarbij komt nog dat in de eerste fase van de exploitatie alle bomen in de omgeving worden gekapt.Door onder meer bodemvervuiling zullen ook omliggende bossen worden vervuild.

Een van de mijnen die in El Salvador geen exploitatieconcessie krijgt is de goud –en zilvermijn El Dorado van het Canadese bedrijf Pacific Rim, gelegen in de Cabañas provincie. De voornaamste reden waarom deze mijn geen vergunning krijgt, s de gigantische hoeveelheid water die de mijn zal verbruiken. Pacific Rim heeft al laten weten dat het maar liefst 900.000 liter water per dag zou gebruiken, wat overeenkomt met wat een Salvadoraanse familie nodig heeft gedurende twintig jaar. Cabañas is een provincie waar de watervoorraad al bijna tot een minimum is geslonken. In de provinciehoofdstad Sensuntepeque, op zo’n 10 kilometer van de mijn, stroomt er zelfs maar een keer per week drinkbaar water door de leidingen. Een activatie van de El Dorado mijn zou de regio helemaal droogleggen.

Net zoals bijna alle andere mijnbouwsites in El Salvador, bevindt de El Doradomijn zich in de buurt van ‘s lands grootste en belangrijkste rivier, de Lempa. Deze zorgt voor 50% van de nationale watervoorraad en is een van de enige niet vervuilde rivieren van het land. Geschat wordt dat de El Doradomijn jaarlijks zo’n 720 ton cyanide zou gebruiken waardoor de waterkwaliteit van de Lempa groot gevaar zou lopen. De mijnbouw heeft ook al voor heel wat sociale conflicten gezorgd in het land. Zo bedreigde Pacific Rim vele mensen met de dood en probeerde het in heel wat gemeenschappen onrust te stoken. In 2009 werden zelfs 4 anti-mijnbouwactivisten vermoord.

Costa Rica en zijn groene Revolutie

Costa Rica beschikt sinds decennia over een goed functionerende rechtsstaat en een stabiel democratisch systeem waarbij milieu en klimaat deel uitmaken van het publieke debat en het beleid van de regering.

Ook al bedraagt het werkloosheidscijfer van dit ontwikkelingsland 9%, toch kan Costa Rica enkele mooie adelbrieven voorleggen: 97% van de bevolking kan lezen en schrijven, de levensverwachting van de gemiddelde Costa Ricaan bedraagt 79,9 jaar en de bewoners kunnen rekenen op een stabiele sociale zekerheid en een goed functionerend rechtsapparaat. Op de meest recente lijst van menselijke ontwikkeling van het VN-Ontwikkelingsprogramma (UNDP) neemt Costa Rica een schitterende 43ste plaats in; in Latijns-Amerika scoren alleen Argentinië, Chili en Uruguay nog beter.

Ook op milieuvlak wordt Costa Rica erkend als een van de meest progressieve landen van de regio. Maar liefst 24% van het land is natuurreservaat, en het voerde als enige ontwikkelingsland ter wereld een CO2-belasting in. Daarnaast heeft de Costa Ricaanse regering ook verklaart dat het tegen 2021 klimaatneutraal wil zijn.

Maar ook in dit democratisch gidsland vormt een van de grootste uitdagingen de strijd tegen multinationals die enkel uit zijn op de natuurlijke rijkdommen. Net zoals in El Salvador draagt de mijnbouw maar in heel beperkte mate bij tot het bbp van het land. Volgens de regering zijn de ecologische opofferingen te groot, en bijgevolg verbood de regering in 2010 open-pit mijnbouw in het land. Hiermee besloot ze om volop de kaart te trekken van het ecotoerisme dat toen al een veel groter aandeel had in het bbp van het land dan de mijnbouw.

Het Centraal Amerikaans vrijhandelsakkoord

Zowel El Salvador als Costa Rica hebben het TLC ondertekend, ofwel het vrijhandelsakkoord tussen de Verenigde Staten, Centraal Amerika en de Dominicaanse Republiek. Het akkoord omvat ook landen als Guatemala, Honduras, Nicaragua. In de hele centrale regio zijn er hevige protesten geweest tegen dit akkoord en zijn verregaande economische neoliberale gevolgen. Zo ook in Costa Rica en El Salvador.

Op 17 december 2004 keurde het parlement van El Salvador, als eerste Centraal-Amerikaanse land, het vrijhandelsakkoord goed met de steun van alle grote politieke partijen. De enige politieke tegenstander van het verdrag was de partij Bevrijdingsfront Farabundo Marti (FMLN). Interessante kanttekening: het FMLN is nu de regerende partij van president Salvador Sánchez Cerén wiens regering, zoals eerder al aangehaald, geen concessies meer uitreikt voor het exploiteren van nieuwe mijnbouwgebieden.

Drie jaar later werd het verdrag ook geratificeerd in Costa Rica, het enige land dat een referendum heeft gehouden over de goedkeuring van het verdrag. Ondanks hevige protesten uit verschillende sectoren verloor het neen-kamp uiteindelijk met 48,38% van het ja-kamp (51,62%). Die laatste werd wel gesteund door een campagne die miljoenen heeft gekost. In het verliezende kamp bevond zich Ottón Sollis, toenmalig voorzitter van de Burgerlijke Actiepartij (PAC) en partijgenoot van de huidige Costa Ricaanse president. Hij zei destijds het volgende over de goedkeuring van het verdrag:

“Volgens de Verenigde Staten brengt het vrijhandelsakkoord CAFTA-DR meer democratie. Maar deze supranationale handelsmechanismen zullen onze democratische juridische instanties enkel verzwakken. Deze mechanismen geven Amerikaanse bedrijven de kans om buiten ons rechtssysteem te opereren. Zodra hun winsten worden belemmerd door nationale reguleringen kunnen ze onze autoriteiten vervolgen.”

Het lijkt wel alsof Ottón Sollís destijds in een glazen bol keek, want deze quote vat de actuele situatie omtrent de mijnbouwproblematiek in El Salvador en Costa Rica goed samen. In beide landen klagen mijnbouwbedrijven de nationale overheden aan omdat ze hun investeringen bedreigd zien.

Zo is er bijvoorbeeld het eerder vermelde Canadese mijnbouwbedrijf Pacific Rim dat maar liefst 315 miljoen dollar eiste van de Salvadoraanse staat. De regering had eerder beslist om geen concessie uit te reiken voor een verdere exploitatie van de Santa Rita mijnsite en de eerder vermelde El Doradomijn. Een ander voorbeeld is het Amerikaanse mijnbouwbedrijf Commerce Group dat 100 miljoen dollar eiste van El Salvador omdat het de firma niet toeliet zijn mijnbouwactiviteiten verder te zetten in de reeds zwaar vervuilde regio van de rivier San Sebastián.

Wie de Salvadoraanse staat geen kans gaf in deze strijd tegen deze bedrijven die telkens beroep doen op een batterij aan advocaten, heeft het mis. In 2011 verklaarde het CIADI, het Internationaal Centrum voor de Beslechting van Investeringsgeschillen, de schadeclaim van 315 miljoen dollar van Pacific Rim onontvankelijk voor de El Doradomijn. Ook in het geval van de San Sebastiánmijn heeft de rechter in het voordeel van de Salvadoraanse staat beslist. Ondertussen eist ook het Canadese Infinito Gold maar liefst 1 miljard dollar van Costa Rica voor de weigering van een verdere exploitatie van de Las Crucitasmijn, maar het land is vast besloten deze zaak te winnen.

Dat Costa Rica zijn natuur en het welzijn van zijn mensen serieus neemt, blijkt wel uit het algemene verbod op open-pit mijnbouw. Ook El Salvador gaat volop de strijd aan met de multinationals door geen exploitatieconcessies meer uit te geven. Maar toch, aangezien het nog steeds geen algemeen verbod heeft uitgevaardigd, kan de regering alsnog beslissen om de open-pit mijnbouwactiviteiten te reactiveren. Zolang er geen verbod is, hangt een mogelijke heropstart van de open-pit mijnen als een zwaard boven het hoofd van elke Salvadoraan.

Auteur: Bart Carlier

Bronnen:

http://www.earthworksaction.org/files/publications/FS_bellavista.pdf

http://minerals.usgs.gov/minerals/pubs/country/2005/myb3-2005-bh-cs-es-gt-ho-nu-pm.pdf

http://revista.drclas.harvard.edu/publications/revistaonline/winter-2014/resistance-mining-el-salvador

Miningwatch.ca, 2013

http://www.centralamericadata.com/es/article/home/Minera_demanda_a_El_Salvador_por_315_millones

http://www.catapa.be/nl/nieuws/1553 – Costa Rica heeft mijnbouw niet nodig!

http://www.catapa.be/nl/nieuws/808 – Costa Rica: nieuwe president tekent moratorium op open-pit mijnbouw vlak na inhuldiging

http://guardianlv.com/2013/12/gold-mining-banned-in-costa-rica/

http://globalnews.ca/news/883756/calgary-based-mining-company-suing-costa-rica-for-more-than-1-billion/

http://you.leadnow.ca/petitions/costa-rica-said-no-to-this-canadian-mining-company-3-times-let-s-make-sure-it-listens-this-time

De López, Dina Larios, Herbert Guzmán, and Edgardo Mira. “Riesgos y posibles impactos de la minería metálica en El Salvador.” ECA: Estudios centroamericanos 711 (2008): 77-91.

Silvia Nolasco CEICOM, OCMAL y Broederlijk Delen. (2011) Impactos de la Minería Metálica en Centroamérica.

Mijnbouw gourmet: Het recept om het milieu te vernietigen: misbruik en leugens

Toen Humala kandidaat-president was, zei hij tegen zijn kiezers dat er een ‘Grote Verandering’ zou komen. Uiteindelijk werd het echter een ‘Groot Bedrog’ want zeggen en doen zijn twee verschillende dingen. Humala verzekerde de inwoners van Cajamarca dat ze hem altijd mogen oproepen om zich samen te mobiliseren tegen het misbruik van de mijnbouw. “Willen jullie goud of water?”, vroeg hij toen hij de straten en pleinen van Cajamarca bezocht. “Water!” antwoordden ze en met plezier gaven ze Humala hun stem. Maar toen hij uiteindelijk president werd, vertrokken er al snel twee kabinetten (Lerner en Valdés) en Humala beloofde dat er normen opgesteld zouden worden voor een nieuw soort mijnbouw. Inmiddels zijn we ongeveer twee jaar verder en het enige wat de president tot nu toe heeft gedaan is, door het aanpassen van regels, macht geven aan politie en soldaten zodat ze de sociale conflicten ten gevolge van grootschalige mijnbouw kunnen aanpakken. Hiervoor mag men om het even welk wapen gebruiken en kan men straffeloos slachtoffers maken zonder enige vorm van vervolging.

De MERs (milieueffectrapporten) van de mijnen moeten nu stilaan goedgekeurd worden, terwijl de ambtenaren die trachten tussen te komen of te verhinderen dat de MERs worden goedgekeurd, bedreigd worden met sancties. Er werden normen opgelegd om archeologisch erfgoed niet langer te beschermen: geen enkele aanvraag voor een certificaat ter bescherming van een site wordt nog goedgekeurd. Anderzijds, heeft de regering van Humala een wet uitgevaardigd die inheemse volkeren het recht geeft op het houden van referenda. Vervolgens echter werkte de president een reglement uit dat de uitvoering van de referenda bemoeilijkt en beperkt. Het is zelfs zo dat, door de druk van de oliebedrijven, men voorstelt om de wet zelfs niet toe te passen.

Maar niet enkel Ollanta Humala handelt op deze manier. Hoewel zijn echtgenote Nadine zich zeer kundig onuitgesproken laat over het conflict van het Conga mijnbouwproject met de bevolking van Cajamarca, zal er ongetwijfeld op zekere dag een interview verschijnen in het tijdschrift ‘Cosas’ dat onthullen zal dat Ollanta twijfelde, terugkrabbelde en schrik had maar dat zij hem had gezegd: “Doe het, je moet het project doorzetten. Vervang Lerner en bel Valdés zodat ze orde brengen bij de anti-mijnbouw activisten.” Hierdoor kreeg Ollanta het lef en steunde hij Oscar Valdés vervolgens in alles wat hij deed. Op dat moment begonnen er gewonden te vallen, werden er mensen willekeurig gedetineerd en gemarteld, en vielen er vijf doden omdat deze anti-mijnbouw activisten het recht op water verdedigden in Cajamarca, Celendín en Bambamarca.

Maar het vreedzaam verzet naar het voorbeeld van ‘los Guardianes de las Lagunas’ is er nooit gekomen. Ondanks men analisten en adviseurs had aangenomen om te beslissen of het bij de protestanten gaat om “anti-mijnbouw manifestanten”, “politieke manifestanten”, “manifestanten gefinancierd door ngo’s of door de drugshandel”, “onverantwoorde manifestanten die zich verzetten tegen de investeringen, tegen de ontwikkeling, tegen het land,…”, werd gezegd dat de protestanten zich verzetten tegen de vooruitgang die de mijnbouw aanreikt. Men vergeet echter te vermelden dat de mijnbouw het land van meer dan duizend boeren vervuilde in Choropampa (2000), dat er massieve sterfte van forel plaatsvond in verschillende rivieren, dat het het leven van Isidro Llanos Chevarría gekost heeft in Combayo (2006), dat milieuactivisten bespioneerd en bedreigd werden als ze niet bij hun netwerk van corruptie aansloten of zich niet lieten overtuigen door de mediacampagnes (bewezen tussen 2006-2008; i.v.m. Business Track) en dat men met hard geweld boerenfamilies trachtte aan te vallen tijdens de ramp van 3 juli 2012 waarbij men vanuit helikopters op ongewapende burgers vuurde. Dat waren de communicatiemiddelen die de regering gebruikte om duidelijk te maken dat de rechtsstaat en de wet gehoorzaamd moesten worden.

Paradoxen bij deze schandalige gebeurtenis zijn er in overvloed. Degenen die voor het recht op water en voor het naleven van de ruimtelijke ordening manifesteerden en diegenen die wetten voorstelden om waterbronnen te beschermen en aanstuurden op het wettelijk verbod op giftige stoffen zoals kwik en cyanide, werden aangeklaagd en gevangengezet. Hetzelfde lot trof de autoriteiten die voor hun volk wilden opkomen. De voormalige generaal Oscar Salazar, congreslid en lid van de partij van Fujimori eiste de gevangenschap van de regionale regeringsleider van Cajamarca, terwijl Willax TV vroeg om “de leiders van de boerengemeenschappen die de onwetende boeren manipuleerden, over te leveren”.

En dan is er nog premier Juan Jiménez die zijn handen in onschuld trachtte te wassen. Hij is de meest besproken van de vier eerste ministers die recentelijk in de regering zetelden. Lerner, de eerste in rij, had niet door dat Valdés zijn positie als eerste minister al had ingenomen, toen hij probeerde te onderhandelen met het gemilitariseerde Cajamarca tijdens de rampzalige maand december in 2011. Valdés had geen bevelen nodig om anderen aan te zetten om te vermoorden, want dat was precies wat hijzelf als instructeur in de militaire school aangeleerd had aan de cadet Ollanta Humala. Met Juan Jiménez was het misschien anders geweest. Hij was burger en advocaat, maar uiteindelijk bleek hij met weinig woorden de domste en de gruwelijkste van de korporaals. Zonder dat dit van hem verwacht werd, gehoorzaamde hij niet enkel aan de ex-commandant (Humala), maar ook was hij zeer trouw aan diens echtgenote. Premier Villanueva, die net zo snel terug weg was als hij gekomen was, werd er door Nadine van beschuldigd ‘Fujimorist’ te zijn. Van de huidige eerste minister, Cornejo, weten we al dat zijn politieke doel is om te profiteren van private contracten met de staat.

Mijnbouwproject Conga staat in een stevige positie, hoewel men niet op kan tegen de patrouilles die door de boeren georganiseerd worden, om te beletten dat de bergmeren niet ontwaterd zullen worden door Conga om plaats te maken voor de  “open-pit” mijnbouw; tenzij de overheid een nieuw hoofdstuk start van wat de Cajamarcaanse journalist Jorge Pereyra de naam ‘mijnbouw-militaire barbarij’ geeft gegeven. En zelfs dan is het nog niet zeker aangezien de boerenpatrouilles reeds hebben aangetoond dat ze de terroristische wreedheden van de Peruaanse autoriteiten in de regio aankunnen en dat ze voldoende georganiseerd zijn om de mijnbouwbarbarij te doen stoppen.

Zou dat niet de reden zijn waarom Juan Jiménez –de oud-premier die in Lima weinig sprak, maar nu het land vertegenwoordigt in de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) – nu vanuit Washington verklaart dat de “voorzorgsmaatregelen” die werden aangevraagd voor het stilleggen van het Conga-project, inmiddels zijn afgewezen? Juan Jiménez tracht om zo de internationale opinie te misleiden en de realiteit en feiten te doen vervagen.

Na gedocumenteerd bewijs van mensenrechtenschendingen door de Peruaanse staat tegen verdedigers van de wateren, de boerenpatrouilles en hun leiders, hebben de advocaten Raquel Yrigoyen en Zulma Villa van het Internationaal Instituut voor Recht en Samenleving (IILS), een resolutie bereikt die tot voorheen ongekend was in Perú en Latijns-Amerika. In dit mijnbouwconflict vraagt de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten (IACHR) aan de Peruaanse staat om voorzorgsmaatregelen te nemen ten gunste van de 46 leiders van de boerengemeenschappen, evenals ten gunste van de familieleden van Chaupe en een lokale journalist, opdat “hun leven en integriteit beschermd worden”. De IACHR legt deze maatregelen echter enkel op wanneer aan drie strenge eisen wordt voldaan en er sprake is van ‘ernstig en dringend risico dat onherstelbare schade zou veroorzaken’.

Jiménez had niets belangrijkers te doen dan misbruik te maken van de pers in Lima om te doen uitschijnen dat de maatregelen die worden opgelegd van weinig belang zijn. Zo ontstond er één grote leugen dat de IACHR er uiteindelijk toe geleid heeft om groen licht te geven aan het mijnbouwproject Conga. Dit is echter volledig onterecht, en over de petitie die gevoerd werd om het project te bevriezen –tevens opgesteld door de IILS– heeft de IACHR zich nog steeds niet uitsproken en loopt ook nog steeds verder. Er is dus noch groen licht, noch rood licht voor het mijnbouwproject en het tegenovergestelde beweren is daarom onjuist.

Ondertussen doet de praatgrage Jiménez geen half werk en tracht hij om de vorderingen bij de opbouw van het mijnbouwproject te steunen (dat nooit werd stopgezet, waarover men dus gelogen heeft). Tegelijkertijd verantwoordt hij het niet nakomen van de veiligheidsmaatregels die door de IACHR opgelegd werden om de patrouilles en boeren te beschermen. Er zijn ‘ernstige en dringende risico’s voor de levens’ van deze boeren en wel omdat de Peruaanse staat dit zo heeft toegelaten. Uiteraard publiceert de pers van Lima geen krantenkoppen zoals: “Door de ernstige en dringende risico’s, neemt de IACHR voorzorgsmaatregelen om ‘los Guardianes de las Lagunas’ te beschermen” of “Peruaanse staat moet de veiligheid garanderen aan de manifestanten voor water in Cajamarca”, en zeker niet ​​“Omdat er voor de tegenstanders van de Congamijn levensgevaar heerst, neemt de IACHR maatregelen voor hun bescherming.”. Integendeel, de officiële pers blijft het vuile werk doen, net als in de wreedste dagen van Fujimori, waardoor er krantenkoppen verschijnen zoals:

Peru21: “IACHR verwerpt het verzoek van de anti-mijnbouw activisten uit Cajamarca om het Conga project stil te leggen.

Gestión: “IACHR verwerpt de vraag om het Conga project te annuleren.”

Klaarblijkelijk zijn de mijnbouw en de regering niet geïnteresseerd in een vreedzame oplossing voor het door Yanacocha gecreëerde conflict. Zij doelen nog steeds op de vernieling van het fragiele aquatische ecosysteem waarvan duizenden Cajamarcanen afhankelijk zijn en welke de productieve economische diversificatie in de regio waarborgt.

Daarom heeft het Grondwettelijk Hof de behandeling van de klacht tegen de Congamijn stopgezet. Wat betreft de ruimtelijke ordening, de bescherming van de natuurlijke waterbronnen en het verbod op mijnbouw met cyanide en kwik worden de wetsvoorstellen noch besproken, noch goedgekeurd door het Congres. Het Congres vreest namelijk de verordeningen ter bescherming van de natuurlijke waterbronnen en stroomgebieden in en door de gemeentes Celendín (2002) en het departement Cajamarca (2011) en over de bescherming van het aquatische ecosysteem in de zone van de bergmeren van Conga.

Het is zo dat de overheid de aandacht moet afleiden van de veiligheidsmaatregelen aangezien de IACHR aan het licht heeft gebracht dat 45 boeren en boerinnen en één journalist die zich verzetten tegen het omstreden mijnbouwproject in ‘ernstig en dringend levensgevaar verkeren, die tot onherstelbare schade zou kunnen lijden’. Dit is de waarheid en de heer Jiménez, het cabinet van “omgekochte” ministers en de schreeuwende pers kunnen deze feiten niet langer verbergen. De rechtvaardige strijd voor de verdediging van het water in Cajamarca zal hardnekkig blijven doorgaan. Als iemand het leven van de wateractivisten, boerenpatrouilles, de familie van Máxima Chaupe of van de onafhankelijke journalisten bedreigt dan zal dit de verantwoordelijkheid van de Peruaanse staat zijn.

De aandeelhouders, de eigenaars van pensioenfondsen die hun geld geïnvesteerd hebben in aandelen van de Congamijn moeten de waarheid kennen en diegenen die hen hierover informeren zullen niet de marionetten van Jiménez zijn, maar de advocaten en risicoadviseurs van Conga. Laat ons hopen dat het bewustzijn en rechtvaardigheid deze keer op de eerste plaats komen te staan. Geen enkele investering, hoe belangrijk deze ook mag zijn, heeft het recht om het leven van de burgers van een natie in ernstig gevaar te brengen. We kunnen echter niet negeren dat er vandaag de dag in Peru commandanten zoals Carlos bestaan, instructeurs zoals Valdés en dat de media misdrijven kan vermommen als ‘het recht van de staat’

Originele tekst ‘Mineria gourmet: receta para destruir el medio ambiente: abusa y miente‘ geschreven door Marco Arana Zegarra (Cajamarcaan, socioloog, ecopolitiek en mensenrechten, leider van aarde en vrijheid)

Vertaling door Silke Ronsse en Carlos Ronda

_______________

Om meer te weten over de realiteit en de reikwijdte van de voorzorgsmaatregelen door de IACHR (Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten) voor de boeren die bedreigd worden door het Conga mijnbouwproject, ga naar het IILS (Internationaal Instituut voor Recht en Samenleving).

www.derechoysociedad.org

Tel 51-1-330-9139 (iids@derechoysociedad.org)

De mijnwet houdt Bolivia in een greep

De mijnwet houdt Bolivia in een greep

Eind maart werd de nieuwe mijnwet (ley minera) goedgekeurd door het parlement, waarop de mijncoöperativisten woedend reageerden met blokkades en dynamietstaven. Behoorlijk vreemd, want deze wet is voor en door de coöperativisten geschreven, maar van de wijziging van twee artikels wilden ze niets weten. Langs de andere zijde zijn ngo’s, sociale organisaties, milieubewegingen, campesinos en idígenas enorm verontwaardigd dat deze desastreuze wet langs hen heen werd goedgekeurd. Een neoliberale wet die volledig ten voordele is van coöperativisten en buitenlandse bedrijven, die inheemse bevolkingsgroepen buiten spel zet en die het staatsaandeel in Bolivia’s belangrijkste industrie sterk reduceert. De ley minera brengt veel commotie teweeg bij alle betrokkenen.

Coöperatieven, daar zijn we voor, niet ?

Mensen, laat je niet door de term ‘coöperatieve’ misleiden. Hoewel de Boliviaanse wet deze entiteiten omschrijft als ‘sociale organisaties zonder winstoogmerk’ zijn deze de facto private bedrijven. Erger nog want 1) ze betalen haast geen belastingen 2) het zijn de grootste vervuilers onder de mijnactoren (andere actoren in het mijnlandschap zijn de “echte” private ondernemingen en het staatsbedrijf COMIBOL). Het waren deze coöperativisten die met tienduizenden op straat kwamen en een aantal dagen het land blokkeerden. Ze protesteerden tegen de wijziging van twee wetsartikels; artikel 151 dat nu weglaat dat coöperatieven met de private sector een contract kunnen afsluiten (binnenlands of buitenlands. Hoewel het afsluiten van contracten nergens in de wet formeel verboden wordt en het dus de facto wel nog mogelijk blijft. En artikel 132 dat nu stelt dat het parlement het uitreiken van nieuwe mijnconcessies moet goedkeuren (terwijl in het wetsontwerp stond dat dit kon gebeuren via een louter administratieve behandeling). Wat maar pure logica lijkt in een democratie waarin politici toch een bepaalde toekomstvisie willen uitstippelen. Deze twee artikels moeten dus opnieuw onderhandeld worden, al zijn dit eigenlijk maar details in de integraal neoliberale wet.

Hé, beginnen we een coöperatieve?

Wat er nu op punt staat, is dat nieuwe mijnconcessies dus niet langer door het parlement maar door een administratieve instantie kunnen worden uitgereikt. Wat hiervoor nodig is, zijn slechts een aantal stempels en handtekeningen. Een coöperatieve starten is al helemaal easy-peasy. U en ik kunnen morgen een coöperatieve beginnen; ‘de vrolijke mijnwerkers”; ‘oro arriba’ o lo que sea (daar kunnen we later nog eens over brainstormen). We hoeven slechts enkel enkele papieren in te vullen en zo, klaar in één, twee, drie. Het geeft niet dat wij niet over voldoende investeringscapaciteiten beschikken of over de nodige know-how, want de staat zal dit subsidiëren! Ach, het is eens iets anders dan investeren in een sociaal zekerheidsstelsel of in onderwijs (cliché). Waarom niet de coöperativisten steunen die dan met enkelen lekker stinkend rijk kunnen worden (en nogmaals: amper belastingen hoeven te betalen)? Wat met de commercialisering van onze ontgonnen mineralen, hoor ik u denken? Wel, die verkopen we gewoon aan een transnationaal mijnbouwbedrijf natuurlijk! Geïnteresseerde opkopers bij de vleet; Rio Tinto, Newmont Mining of Glencore (die samen met nog zo’n drietal anderen over bijna 400 concessies en contracten beschikken, goed voor zo’n 480.000 hectaren). Zij zullen ons met plezier steunen, daar kan u zeker van zijn. Zij kunnen de mineralen immers met vette winsten verkopen op de wereldmarkt en in één klap zijn ze ook verlost van hun verantwoordelijkheden; geen milieucontroles meer, geen arbeidsrechten die verzekerd moeten worden en niet langer last van communarios die komen klagen dat ze niet lager over proper water beschikken. Wat denk u? Bent u uw job beu? Bent u toe aan een nieuwe uitdaging? Zullen we?

Staatsbelangen

U hoort het al, ik ben behoorlijk sceptisch over deze neoliberale koers, maar onbevooroordeeld als ik ben, doe ik mijn uiterste best het regeringsdiscours te begrijpen. Waarom wil de overheid deze wet goedkeuren? Wat zijn de belangen? Een poging.

Ecologische belangen

Laat me beginnen bij de minst waarschijnlijke drijfveer. Volgens deze ley minera worden concessies verleend in de vorm van absolute exploitatierechten; niet enkel de mineralen die zich in de concessiezone bevinden worden privébezit, ook de andere natuurlijke rijkdommen, inclusief water (zowel bovengronds als ondergronds) zijn vrij voor gebruik. Verder zullen milieu-inspecties niet langer door het Ministerie van Milieu worden uitgevoerd, maar wel door het Ministerie van Mijnbouw en Metallurgie. Een free-card met andere woorden om volop te exploiteren zonder controles, zonder verantwoording. Vervuiling troef. Lange termijnperspectief? Zero. Niet alleen de milieuconservering maar zeker het veiligstellen van drinkbaar water lijken me toch universeel publieke belangen.

Economische belangen

Hier zullen we het gaan hebben, denk je dan, maar eigenlijk vallen er heel wat economische argumenten contra deze ley aan te halen. Royalties. Deze moeten betaald worden als een compensatie voor de extractie van niet-hernieuwbare grondstoffen. De overheid heeft echter een minimumprijs opgesteld – om schommelingen op de internationale markt op te vangen. Wanneer de marktprijs onder deze waarde daalt, past de overheid bij én valt deze additionele belasting weg. Een totaal neoliberale koers combineren met corrigerende staatsmaatregelen die enkel ten voordele zijn van de mijnsector en ten koste van staatsinkomsten, is een bizarre denkpiste, gezien de mijnsector de meest winstgevende industrie is. Belastingen. In de nieuwe ley minera wordt het belastingsbarema voor de coöperativisten gereduceerd tot 1% van hun inkomsten. Toch pakt de overheid jaarlijks uit met de omvang van de absolute inkomsten uit de mijnsector: “In 2012 haalde de overheid 40 miljard dollar uit de mijnbouw!”. Als je echter de totale geaccumuleerde winsten uit deze sector bekijkt (volgens de officiële cijfers): 3692 miljard dollar in de privésector en 1780 miljard bij de coöperativisten, dan bekijk je extra steunmaatregelen voor de coöperativisten met ander ogen. Economische efficiëntie. Efficiënte productie lijkt een belangrijke sleutelfactor om mijnactoren te evalueren. Extractie is niet zo vanzelfsprekend en is veelal hoogtechnologisch. Zo ontgint COMIBOL slecht 65% van de mineralen die in de ontgonnen gesteenten zitten. De coöperatieven echter, ontginnen gemiddeld maar 20% van de mineralen. Gezien de hoge economische waarde van mineralen is het niet zo verstandig de minst efficiënte productiemethodes te gaan promoten. Commercialisering. Bij extractie worden altijd meerdere mineralen ontgonnen, het gaat bijvoorbeeld nooit louter om goud of zilver. De massa’s zitten meestal tsjokvol andere metalen, zoals onder andere indium. Op de export van deze ‘extra’ mineralen hoeven ook geen belastingen betaald te worden, hoewel het wereldmarktprijs voor indium momenteel wel hoger ligt dan die van zilver. Ook hier grijpt de overheid dus naast een grote bron van mogelijkse inkomsten.

Strategische belangen

In 2005 lanceerde de Boliviaanse overheid een nationaal ontwikkelingsplan (2005-2015) en werd het ‘Minesterio del Planificación y Desarollo’ opgericht ter uitvoering. Dit ministerie heeft natuurlijk inkomsten nodig en daarvoor is de mijnsector cruciaal. Begrijpelijk, maar de belastingsbijdrage van coöperatieven verlagen, is hiervan geen logisch gevolg. Buitenlands kapitaal aantrekken. Om deze reden werden belasting- en andere voordelen aanvankelijk opgezet, namelijk om buitenlandse bedrijven met know-how en kapitaal aan te trekken. Wanneer deze multinationals nu enkel de mineralen van de cooperativisten hoeven op te kopen, hoeven deze echter geen investeringen meer te doen (en meer nog, zal de staat de investeringen van de coöperativisten subsidiëren). Natuurlijke rijkdommen. Bolivia is een rijk land in termen van natuurlijke rijkdommen. Toch staat het onderaan de BBP-lijst van de Zuid-Amerikaanse landen. Wanneer deze sector op een duurzame manier beheerd zou worden, zou de Boliviaanse staat daar ook op een duurzame wijze inkomsten uit kunnen halen. Nu de sector echter compleet vervrijemarkt wordt, dreigt de controle over deze rijkdommen helemaal verloren te gaan.

Electorale belangen

Hoeveel coöperatieven er precies actief zijn, is een mysterie. Officiële cijfers spreken van 640 coöperatieven, hoewel experten schatten dat het er zo’n 1600 zijn. De meerderheid hebben zich gevormd vanaf 2006, vanaf het moment dat de regering Morales aantrad. Het electoraal gewicht van de coöperativisten en daarenboven hun enorme mobiliseringskracht (in 24-u tijd kunnen zij het hele land plat leggen) hebben ervoor gezorgd dat een serie aan economische voordelen reeds de afgelopen jaren door de regering werd goedgekeurd. Het enige motief dat ik kan bedenken in deze hele mijnwethistorie, is het feit dat de verkiezingen er zitten aan te komen. En dat is nu echt de minst nobele onder de politieke drijfveren, als je het mij vraagt.

Auteur: Emma Timmerman

Conga: Onderzoek naar dodelijke slachtoffers stopgezet

Bij protesten tegen het mijnbouwproject Conga vielen in juli 2012 vijf doden, waaronder één minderjarige. Het mijnbouwconflict escaleerde na een maandenlange regionale staking tegen het goud- en koperproject. Daags na de dodelijke incidenten te Celendín en Bambamarca werd de noodtoestand uitgeroepen, en een politieonderzoek naar de omstandigheden van de moordpartij werd aangekondigd. Videofragmenten van de protestacties tonen duidelijke beelden van buitensporig politiegeweld, wat ook werd bevestigd door de vele getuigenissen.

Op 21 januari 2014, anderhalf jaar na de feiten, vraagt de openbare aanklager van de strafrechtbank van Chiclayo de stopzetting van het onderzoek wegens onvoldoende bewijsmateriaal tegen de Peruaanse politie. Victor Álvarez, advocaat van een netwerk van mensenrechtenorganisaties, stelt dit in vraag. “De aanklager archiveert het onderzoek en beweert dat hij geen schuldigen kon identificeren. Er zijn nochtans voldoende aanwijzingen dat de geweerschoten vanuit een helikopter werden afgevuurd”, zei hij. Getuigen bevestigen dit verhaal. De politie zou vanuit de helikopter met scherp hebben geschoten.

Gevreesd wordt dat de verantwoordelijken voor de vijf dodelijke slachtoffers niet zullen worden terechtgesteld.

A license to kill

Ondanks de continue criminalisering van het protest te Cajamarca woedt het sociale conflict nog steeds volop (zie Protest tegen Conga houdt aan). 

De criminalisering van sociaal protest wordt in Peru mede mogelijk gemaakt door een aangepast wettelijk kader. Reeds sinds het presidentschap van Alejandro Toledo werd een legale basis gelegd die de Peruaanse regering in staat moest stellen om ongewenst protest sneller en harder de kop in te drukken. Toledo was onder meer verantwoordelijk voor zwaardere straffen voor het verstoren van de publieke dienstverlening.

Alan García, Peruaans president van 2006 tot 2011, bouwde hierop verder. Hij bemoeilijkte het werk van vele ngo’s en vaardigde een wet uit die de Peruaanse strijd- en veiligheidstroepen onschendbaar maakte. Elke agent die ‘tijdens zijn ambt en bij correct gebruik van zijn wapen’ iemand (dodelijk) verwondt, kan hiervoor niet verantwoordelijk worden gehouden, zegt de beruchte wet.

Huidig Peruaans president Ollanta Humala ging recent nog een stap verder. Bovenstaande wet betreffende gebruik van politiegeweld tijdens conflicten zal binnenkort worden aangepast. De agent of militair mag dan ook ‘een ander dan het reglementaire wapen’ gebruiken. Bovendien zal niet langer vermeld staan dat het politie- of militair personeel wapens moet hanteren volgens het reglement.

Mensenrechtenorganisaties zoals het Defensoría del Pueblo en Amnesty Internacional trekken aan de alarmbel. Ze vragen een duidelijk signaal van de Peruaanse regering dat agenten en militairen geen carte blanche krijgen. Buitensporig politiegeweld moet onderworpen worden aan grondig onderzoek en de verantwoordelijken moeten worden terechtgesteld, stelde Amnesty Internacional.

Eergisteren werd op Plaza San Martín te Lima betoogt tegen deze Ley 30151. De criminalisering van het sociaal protest kent een lange traditie in Peru. Het aantal sociale conflicten blijft zorgwekkend hoog en er is weinig hoop op verbetering.

Auteur: David Verstockt

Mogelijke klacht tegen Peruaanse staat wegens mensenrechtenschendingen (CONGA)

Op 11 maart 2013 werd een klacht ingediend bij het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens betreffende mensenrechtenschendingen tijdens sociale protesten in Peru. Een Peruaanse delegatie advocaten, waaronder Mirtha Vásquez van NGO Grufides, gaf tijdens een hoorzitting uitleg bij de klacht. Het is onduidelijk of de commissie, die deel uitmaakt van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), deze klacht zal overwegen.

Tijdens de uiteenzetting werd verwezen naar de 24 burgers die tijdens het ambtstermijn van president Ollanta Humala het leven lieten tengevolge van buitensporig politiegeweld tijdens sociale protesten, alsook naar de 649 gewonden.  Men klaagt de “privatisering” van de Peruaanse Nationale Politie aan, verwijzend naar de groeiende samenwerking tussen de Peruaanse Politie en mijnbouwbedrijven. De Peruaanse wet maakt het immers mogelijk dat mijnbouwbedrijven agenten kunnen inhuren voor private doeleinden, zoals bijvoorbeeld de beveiliging van concessiegebieden. Bij wet mogen deze agenten gebruik maken van hun politie-uniform en wapens. Hierdoor krijgt men een verstrengeling van het publieke met het private, en geeft men een duidelijk signaal aan de bevolking en de multinationals. De Peruaanse staat wil de buitenlandse investeringen beschermen en verdedigen, men wil m.a.w. de extractieve piste aanhouden.

Men klaagt ook het buitensporig gebruik van de noodtoestand aan. De Peruaanse staat verklaart te pas en te onpas de noodtoestand in gebieden met sociale conflicten; men verwijst hierbij naar Espinar en Cajamarca (Conga). De noodtoestand gaf de staat de mogelijkheid om “willekeurige aanhoudingen te verrichten, mensenrechtenverdedigers en journalisten te folteren; er was een systematische misbruik van macht.” Men verwees ook naar verschillende Peruaanse wetten die de criminalisering van het sociaal protest toelaten; zoals de wet op het gebruik van wapens door agenten. Vooral tijdens het ambtstermijn van president García werd een juridisch kader ontwikkelt dat de criminalisering van sociaal protest toeliet. Presidenten Toledo en Humala, huidig president van Peru, hebben dit kader tijdens hun ambtstermijn uitgebreid en versterkt.

Deze klacht zou het Conga-project mogelijk verder kunnen verlammen. Het project staat momenteel ‘on hold’ na de hevige protesten in Cajamarca in het voorjaar van 2012. Dit wordt door de lokale bevolking nog steeds ontkend, meerdere bronnen bevestigen activiteiten in het Conga-concessiegebied. Eind 2012 zei minister van Energie en Mijnbouw, Jorge Merino, dat het project zeker zou doorgaan.

Vandaag, op Wereldwaterdag, komen lokale en boerenorganisaties samen in Cajamarca onder dezelfde boodschap van verzet tegen het Conga-project. In Lima staan acties van solidariteit met de bevolking van Cajamarca gepland.

Auteur: David Verstockt

Río Blanco: Oproep tot een duurzame ontwikkeling zonder mijnbouw

Het conflict rond het geplande mijnbouwproject Rio Blanco in het Noorden van Peru (de centrale casus van de internationale ‘no-go zones’-campagne uit 2010), kwam in de schaduw te staan van de conflicten in Cajamarca (Conga) en Cañaris.  Desondanks blijven de geruchten dat het bedrijf zijn activiteiten terug zal hervatten, voor ongerustheid zorgen in de regio.

Op 9 februari nam het  “Frente por el Desarrollo Sostenible de la Frontera Norte del Perú (FDSFNP)”, dat de autoriteiten, comunidades, rondas campesinas en sociale organisaties van de provincies Ayavaca en Huancabamba (Piura) en San Ignacio en Jaén (Cajamarca) vertegenwoordigt, zelf het initiatief om de dialoog op te nemen met de regionale afdeling van  het “Oficina Nacional de Diálogo y Sostenibilidad (ODNS)” in Piura. Dit laatstgenoemde overheidsorgaan werd in augustus 2012 opgericht om de dialoog tussen regering en burgers te bevorderen en preventief op te treden inzake sociale conflicten.

Het Frente stapte naar de regionale afdeling van ODNS om een dialoog op te starten, en een escalatie van het conflict, zoals in Cañaris, te vermijden.  Sinds het begin van het conflict tussen het bedrijf en de lokale gemeenschappen in 2003, vielen er al 7 doden, en vele gewonden.

In de bijeenkomst benadrukte het Frente dat ze de legitieme gesprekspartners zijn. En niet de parallelle organisaties, die met steun van het mijnbouwbedrijf, ten onrechte naar voor worden geschoven als gesprekspartners. Via de parallelle organen en andere activiteiten van het bedrijf in de regio, tracht men valselijk, het vereiste ‘sociale draagvlak’ voor het project aan te tonen en verdeeldheid te zaaien binnen de gemeenschappen.
Daarnaast werd er in de ontmoeting nogmaals aandacht gevraagd voor de mogelijke gevolgen van mijnbouw in de paramos en nevelwouden in de bergen van Piura. Het aantal verleende concessies blijft stelstelmatig stijgen in dit ecologisch waardevolle gebied.  Er werden vraagtekens geplaatst bij de bredere plannen om van deze biodiverse regio, in het brongebied van de Amazone, een groot mijnbouwdistrict te maken.  De exploitatie van deze gebieden zullen dramatische gevolgen hebben voor de  natuurlijke rijkdom, de watervoorziening van de regio’s en het dagelijkse leven van de bevolking.

De representanten riepen  het ONDS op om rekening te houden met de talrijk uitgevoerde technische en wetenschappelijke studies rond de sociale en ecologische impact van Rio Blanco, die de huidige mijnbouwplannen in het gebied afraden.  Daarnaast herinnerde het Frente er nogmaals aan dat het bedrijf nog steeds illegaal opereert op de communale gronden en aldus geen recht hebben tot exploitatie. De  volksraadpleging op 16 de september 2007 indachtig, waarbij  toekomstige mijnbouwactiviteiten door 95% van de bevolking werd verworpen. Het ONDS nam een afschrift met de alle argumenten tegen het project in ontvangst, en vroeg de ondersteunende documenten op.

Een voorstel tot duurzame ontwikkeling

De representanten van het Frente gaven een duidelijke boodschap mee. Ze beklemtoonden niet tegen ontwikkeling te zijn. En pleitten voor dialoog én ontwikkeling. Echter, voor een ander soort ontwikkeling die duurzaam is en die een goed en vreedzaam samenleven voor iedereen mogelijk kan maken.  Men nodigde de competente overheidsdiensten uit om samen met de regionale overheden, lokale overheden, comunidades en rondas campesinas, aan tafel te gaan zitten. Om na te denken rond een duurzaam ontwikkelingsplan.  Om duurzame projecten uit te werken en te implementeren, die samen kunnen deel uitmaken van een ontwikkeling, die niet gestoeld is op extractivisme.

Auteur: Kim Claes

Milieurapport Kori Kollo goudmijn (Oruro, Bolivia): Prangende vragen en teleurstellende antwoorden

De stad Oruro (Bolivia) is al een mijnbouwstad sinds haar ontstaan in 1606. Dat laat zijn sporen na. Aan het begin van de 21ste eeuw zijn de recentste sporen afkomstig van de Amerikaanse multinational Newmont Mining die er tot 2009 aandeelhouder was van 2 open pit mijnen. In één van die mijnen, de Kori Kollo mijn, op 45km van de stad Oruro, werd goud ontgonnen tussen 1982 en 2003. Als respons op de jarenlange druk van de lokale plattelandsgemeenschappen, werd in 2009 een milieu-audit aangevat. Een primeur in Bolivia! Het gaat om de eerste audit op een mijn in sluitingsfase en dus een cruciaal precedent voor alle mijnen die in de toekomst gesloten zouden worden. Ook in het kader van het huidige proces om de mijnbouwwetgeving te herschrijven kan deze audit een belangrijke rol spelen.

Na heel wat vertragingen en tussentijdse kritische doorlichtingen door de lokale partners van CATAPA (CEPA en CORIDUP), werd begin september van dit jaar het onderzoek naar de graad, de oorzaken en ecologische (water, bodem, flora en fauna), medische, socio-economische en culturele gevolgen van vervuiling in de regio rond de mijn eindelijk afgerond. De hoop te worden beloond voor het lange wachten bleek ijdel. De vragen die zich al die jaren hebben opgestapeld blijven onbeantwoord; de resultaten van het eindrapport roepen zelfs nog meer vragen op.

Het eindrapport werd onder de loep genomen door CEPA en CORIDUP en hun internationale partners, waaronder Catapa, alsook door de lokale stads- en plattelandsbevolking en ingenieurs van de universiteit van Oruro. Al snel bleek dat de kwaliteit van het rapport ondermaats was, de analyse oppervlakkig en de conclusies teleurstellend, want grotendeels onbruikbaar. “Een zwakke thesis” zoals een ingenieur van de universiteit van Oruro het verwoordde; “onaanvaardbaar” zoals de meeste plattelandsbewoners het stellen. Om te vermijden dat alle ettelijke dollars die dit onderzoek heeft gekost tot niets hebben gediend en de getroffen gemeenschappen in de kou zouden blijven staan, gaat CORIDUP over tot het mobiliseren van haar mensen. In eerste plaats eisen ze een antwoord van de regering, die tot nu toe de lippen opvallend stijf op elkaar houdt. Daarnaast is het -eindelijk- tijd geworden dat de gemeenschappen in de regio van Kori Kollo -overigens een internationaal beschermd gebied voor watervogels- hun recht op compensatie kunnen laten gelden. Door de exploitatie van de mijn (waar o.a. uiterst giftige cyanide aan te pas komt) zagen zij hun uitzichten op “vooruitgang” allesbehalve zagen stijgen. Integendeel, ze kregen vooral extra zorgen door de vergiftiging van hun vee en de vervuiling van de omgeving en van het water in het bijzonder.

Samen met CEPA, CORIDUP en hun lokale, nationale en internationale partners schraagt CATAPA zich achter de getroffen bevolking en ondersteunt hun eis op een officiële verklaring vanuit de betrokken ministeries en president Morales en op een uitgewerkt en duurzaam regionaal programma dat effectief bijdraagt tot het remediëren  van de ecologische en socio-economische impact van jarenlange grootschalige mijnbouw en het aanreiken van alternatieven voor een duurzame toekomst.

Meer Spaanstalige verslaggeving over de milieu-audit en de resultaten van het eindrapport vind je terug in de Chiwanku, het nieuwsbuletin van CEPA:

CHIWANKU – No. 766: “EL SILENCIO TAMBIEN ES COMPLICIDAD” (06-11-12)

http://www.cepaoruro.org/index.php?option=com_content&view=article&id=97…

CHIWANKU – No. 765: “Manifiesto VI Congreso de líderes ambientales” (28-10-2012)

http://www.cepaoruro.org/index.php?option=com_content&view=article&id=97…

CHIWANKU – No. 758: Desilusión y decepción de las comunidades después de conocer los resultados de la  Auditoría Ambiental al proyecto “Kori Kollo””

http://www.cepaoruro.org/index.php?option=com_content&view=article&id=95…

Engelstalige verslaggeving vind je terug op:

OOKSA NEWS, Bolivian Environmentalists Warn of Double Water Loss From Mining” (24-10-2012)

http://www.ooskanews.com/daily-water-briefing/bolivian-environmentalists…

Een engelse vertaling van de Chiwanku no. 766 kan je hieronder lezen (vertaald door Chenoa Stock, UMAVIDA, U.S.A.):

SILENCE IS ALSO COMPLICITY 

On September 7th, 2012, the Auditing Company, PCA Auditing Engineers, presented the ‘report’ of the environmental audit’s third phase, carried out on the Mining Company, Inti Raymi, and its Kori Kollo mining operation, belonging to the transnational company, Newmont.

It is without doubt, the first experience of an Environmental Audit of a mining project whose open pit mining operation was carried out for approximately 25 years, principally exploiting gold and other minerals which are inherent, in a gold mining deposit. The technology used in this mining operation was that with a base of cyanide leaching, a highly toxic (poisonous) chemical component. We are speaking of one of the biggest mining operations that Oruro has had in the  last 50 years and whose investment, if we can consider it an investment, would have been approximately $350 million.

However, the communities affected by the mining united through CORIDUP, saying that they would like to leave aside, for the moment, the supposed benefits that were granted for work sources to a determined contingent that was not precisely for workers from Oruro. We also would like to set aside the issue of royalties for Oruro. We do not know how many benefits were received from this mining operation for Oruro and the country. (Who knows how much gold they took from Oruro?) It does not exist in our knowledge an institution and/or a grassroot organization who knows with certainty how many benefits the above mentioned Oruro mining project received. The certain thing is that when the mining company arrived our communities there were POOR; now that it has gone, the communities remain there, and remain poor. We live in a determined state, which has instances and responsible authorities who should have explained and clarified to Oruro these issues and those of other mining operations.

Nevertheless, that which does interest us is that for these past 20-25 years our lands do not produce as before (the salinity consumes us) and our waters are no longer fresh or apt for animal, or worse, human consumption. So the fight, which we undertook 10 years ago, to have an Environmental Audit is aimed to clarify and know that which has happened with the nature that surrounds us, that which has happened with our lands, or the habítat, which involves the integral life of all the basin of the Uru-Uru and Poopó Lakes.

Here we have to say if the issue does or does not have importance for Oruro. One fact that is not in discussion is that of the affected communities. It is a question of life or death – of life or migration.

As we said in the beginning, the report was sent September 7th, 2012. That is to say, it is sufficient time for our parlimentarians to say “This is my mouth” (Spanish phrase, meaning “I should use my voice”.) That is, to confront the Environmental Audit problems with total responsibility by making it technically comprehensible and also making the affected communities and the entirety of Oruro understand that if that which was carried out by the auditing company was or was not an Environmental Audit. It should be clearly established that the principal duty of a parlimentarian is to oversee and investigate.

Since the date of the report, CORIDUP has been supporting that the Environmental Audit was not the audit for which we had hoped. NOBODY IS TELLING US WHAT HAS HAPPENED WITH THE USE OF THOUSANDS AND THOUSANDS OF TONS OF CYANIDE in the Kori Kollo mining operation in the many years of its mining exploitation. Except for some, the involved municipalities are quiet despite the fact that Law 2028 establishes their responsibilities and despite the fact that they had the above mentioned report in their power the following day of its presentation.

On one hand, only the Environmental Commission of the Oruro State Legislative Assembly had demonstrated at least some will to clarify this issue. It was not done sufficiently, but at least they understood that the problem should be debated by all Oruro sectors. Where will the silence lead us?

Certainly the issue is eminently technical. So we turned to the Technical University of Oruro (UTO), who also received the above mentioned report with the hope that they could guide the institutionality of Oruro on these issues so excruciating and urgent.

Our Palimentarian has had in his power the “Environmental Audit Report” for a lot of time now and has only kept silent. The University, a dedicated entity to science, having the best opportunity to scientifically demonstrate if there was contamination or not, has also kept silent. Many ‘environmentalists’ of Oruro, who know that on September 7th the ‘report’ was sent, have also kept silent. And like this, in Oruro, it seems that silence is like complicity.

Clemente Paco Huanca
Departamental Coordinator – LIDEMA – CEPA

Auteur: Hanne Cottyn

De Peruaanse dictatuur: leg het volk het zwijgen op

De Peruaanse dictatuur: leg het volk het zwijgen op

Het is stil in Cajamarca. De stem van het volk is niet langer te horen in de straten, het geluid van getunede mototaxis en motoren van Japanse, Koreaanse en Chinese makelij vullen de stad.

Het Conga-conflict kende in het voorjaar een voorspelbaar verloop. Een blinde zag het noodlot aankomen; eind mei en juni intensifieerde het verzet. Het enige antwoord van de weinig creatieve Peruaanse regering was de installatie van meer troepen. We waren getuige van het eerste politiegeweld in Cajamarca stad, begin juni 2012. Hoe zeer dit ons schokte, hoe snel we dit gewoon werden. Tijdens de maand juni was de sfeer in de stad te snijden; van heinde en verre kwamen demonstranten, hun roep werd luider. Dagen voor de moordpartijen in Celendín en Bambamarca spraken we al over het gevaar van een tweede Bagua. Trieste en profetische woorden. Schaamteloos schoten de zwaar bewapende troepen van Humala 5 burgers neer. Een onderzoek werd aangekondigd om de eigenlijke omstandigheden van ‘deze ongelukkige incidenten’ te onderzoeken. De noodtoestand werd aangekondigd, ‘om het publieke leven te herstellen en de burgers te beschermen’. De eerste noodtoestand werd op 4 juli afgekondigd. Tijdens deze eerste maand werd een dialoog opgestart; twee geestelijken, Miguel Cabrejos en Gastón Garatea, gingen praten met de verschillende partijen.

Op 4 augustus, vanuit het niets en met een simpele vingerknip verlengde men de noodtoestand met een bijkomende maand. Opvallend was de onwetendheid in Cajamarca op 3 augustus; geen ziel wist wanneer de noodtoestand nu eindelijk eindigde, laat staan of men het nog een extra maand ging verlengen. Op zich was dit niet zo verbazend, want wat deze noodtoestand tekent, is de afwezigheid van politie of leger. Het dagelijkse leven gaat door, bij wijlen zie ik minder politie dan in de maanden voor de noodtoestand. Bovendien stoort men zich weinig aan deze maatregel; indien er een nachtklok is, sommigen beweren van wel, anderen van niet, dan negeert die men al te graag. Het is als het ware een ‘light’ versie van de noodtoestand, een normalisering van deze maatregel; de regering gebruikt het te pas, maar eerder te onpas, en de moegeslagen burgers halen hun schouders op.

Op dergelijke momenten voel je het gecentraliseerde Peru aan den lijve. De economische en politieke top beslissen in het grijze Lima, al dan niet in overleg, hoe het verder moet met het land. Na de eigenlijke afkondiging van de extra maand noodtoestand vielen velen uit de lucht; waarom werd de noodtoestand verlengd? Wat is het motief van Humala?

Waar de verantwoording voor de eerste noodtoestand nog enigszins steek hield, is dit bij de tweede versie niet het geval. De enige reden is het onderdrukken van de dissidente stem in de straten van Cajamarca. In een antwoord op deze dictatoriale maatregel verklaarde Marco Arana, één van de verzetsleiders, dat het protest gewoon zal verder gaan in de andere 10 provincies van regio Cajamarca, waar de noodtoestand niet van toepassing is. Daags erop werd een preventieve aanklacht uitgesproken door de regering, wat de lamlegging van elk protest in de andere 10 provincies betekende. Humala slaagt in zijn opzet; het aantal manifestaties werd tot een minimum herleid, kranten verleggen hun focus, Peruaanse arbeiders uit andere windstreken stromen toe om te werken in Minas Conga, … . Het verzet gaat op zoek naar andere strategieën, maar dit blijk niet makkelijk.

En juist ja, de dialoog opgestart door de regering, o.l.v. de twee geestelijken. Gisteren gingen ze praten met de CEO van Newmont Mining. Wanneer we eindelijk resultaat mogen verwachten, en wat het resultaat zal wezen, god knows. Hoop doet leven, en ondertussen werkt men vrolijk door in Minas Conga.

Auteur: David Verstockt

“Een magere vangst dit jaar”

“Een magere vangst dit jaar”

“Gisterennacht  haalde ik maar 2 kilogram vis op … ” vertelt Felix Quiroz, “… net genoeg om mijn familie eten te geven. Ik moet deze nacht toch zeker 20 kilo proberen binnenhalen.” Don Felix Quiroz is al meer dan 20 jaar visser op het Uru Uru meer, dat elk jaar  tussen maart en juli opduikt ten zuiden van het centrum van de Stad Oruro, en ziet de visvangst elk jaar minderen. De klimaatsverandering, de vervuiling door de mijnbouw in de streek, en zeker het gebrekkige rioleringssysteem en zwakke afvalbeleid van de stad Oruro maken het hem en zijn compañeros moeilijk.

Klimaatsveranderingen

Het Uru Uru meer ligt op slechts enkele kilometers ten zuiden van het stadscentrum van Oruro, en heeft nu een oppervlakte van ongeveer 200 vierkante kilometer. Naargelang de duur van het regenseizoen en de hoeveelheid neerslag verschilt de grote en de diepte van het meer jaar per jaar. Meer dan de helft van het jaar staat het zelfs kurkdroog. Don Felix ziet de oppervlakte van het meer alleszins elk jaar verkleinen. “Ook hier doet het klimaat echt raar de laatste jaren, waardoor het meer sterker uitdroogt en de bodem verzout, wat de visvangst zeker niet ten goede komt. Maar de vervuiling van het meer door de mens is eigenlijk een nog veel groter probleem.” Die vervuiling kent verschillende oorzaken en mogelijke schuldigen, maar stroomt vanuit de stadskant het meer wel grotendeels binnen via één enkele rivier. De Río Tajarete.

Het is ongetwijfeld de vuilste stroom ‘water’ die ik in mijn leven al gezien heb. Het water wijzigt om de paar honderd meter van kleur. Geen schakeringen van blauw, maar eerder van groen, over bruin naar zwart. De geur die agressief opstijgt langs de oevers is niet te harden. “Tien jaar geleden gingen de bewoners van de stad zichzelf of hun kleren nochtans nog wassen in die rivier.”, verklaart een bewoner. “Ik kan mij zelfs herinneren dat je in het heldere water veel kleine visjes zag.” Het lijkt nu absoluut ondenkbaar.

La mina San José

De Río Tajarete ‘ontspringt’ in het noorden van de stad, in de heuvels die uitkijken op de San José wijk. Eigenlijk is het een soort natuurlijke stroom die verbreed en verlengd werd om het regenwater van de heuvels naar het Uru-Uru meer te leiden. En zo loopt dit stroompje – soms ondergronds – dwars door de stad Oruro en – dicht bij zijn bron – ook langs de San José mijn. Deze stadsmijn exploiteert tin en zilver. Oorspronkelijk aan de rand van Oruro, maar door de groei van de stad nu eigenlijk bijna midden in het stadscentrum. De mijn wordt uitgebaat door cooperatieven verenigd onder de Boliviaanse firma COMIBOL (Corporación Minera de Bolivia), die op z’n minst een aandeel heeft in de vervuiling van de Río Tajarete en de meren waarin die uitmondt. Het mijnbedrijf loost namelijk zijn onbehandelde zure afvalwater – dit jaar nog werd meer dan eens een pH van minder dan 2 opgemeten – via een speciaal daarvoor aangelegd kanaal in de Tajarete.

En dan zijn er nog de bewoners en regering van Oruro zelf.

Rioolwater, vuilnis en een falende waterzuiveringsinstallatie

Een stad als Oruro met ongeveer 270.000 inwoners produceert afval en afvalwater. Dat is hier niet anders dan in andere steden. Het probleem bij deze stad ligt erin dat door een gebrekkig afvalbeleid, en een falende waterzuiveringsinstallatie zowel het rioolwater als een groot deel van het (huis)afval ook in diezelfde Río Tajarete terechtkomen.

Oruro groeit de laatste jaren gestaag in bevolkingsaantal en breidt dus ook in omvang nog steeds uit. Omdat er eigenlijk bijna geen sprake is van ruimtelijke ordening en een degelijke regelgeving bouwen de nieuwe inwoners er maar op los. Bij het binnenrijden van de stad schieten de half afgewerkte huisjes als paddestoelen uit de grond. Nieuwe wijken en gemeenschappen vormden zich spontaan en ongecontroleerd aan de rand van de stad, en zo ook aan de oevers van de Tajarete. Vuilnisophaling is in deze wijken bijna onbestaande, vuilbakken zie je er al helemaal niet, en van preventiecampagnes horen ze het hier donderen in Keulen. De rivier is op sommige plaatsen letterlijk een stort.

Gelukkig is er een riolering en sedert 2004 ook een waterzuiveringsinstallatie die het rioolwater zuivert vooraleer ook dit in het Uru Uru meer terechtkomt. Alhoewel. De pompen van de installatie liggen sedert datzelfde jaar al meer stil dan dat ze effectief werken. Een officiële inspectie in februari van dit jaar toonde aan de de installatie inderdaad helemaal niet functioneerde, en dat het rioolwater om die reden werd afgeleid naar de Río Tajarete.

Zuur mijnwater, afval én het rioolwater van één van de grootste steden van Oruro  stromen via de Tajarete dus zomaar in het voor de visvangst zo belangrijke Uru Uru meer. “Het meer door een spoorweg in twee gesplitst en omwille van de vervuiling is het in het oostelijke deel van het meer is het daarom zelfs al enkele jaren verboden om te vissen.”, vertelt Felix ons tijdens een rondvaart op het westelijke deel.

Felix Quiroz meldt ons dat hij dit jaar de jaarlijks georganiseerde snelheidswedstrijd met peddel won en roeit ons daarna fier en behendig via enkele rietvelden naar ‘zijn’ deel van het meer. Hier mag hij alleen zijn netten plaatsen. Elke visser zijn deel van de magere opbrengst die het meer nog te bieden heeft.

Felix is naast visser ook gids op het Uru Uru meer, en dat is hij  graag. Maar meer nog hoopt hij dat de vervuiling nog te stoppen is en dat er beter tijden komen voor zijn zoon die al klaarstaat om hem op te volgen.

Auteur: Mathiasm