Protests defending the Jadar region against Rio Tinto’s mining activities.
De academische wereld heeft al te nauwe banden met de mijnbouwindustrie
Protestacties tegen mijnbouw in diskrediet brengen is niet de juiste weg naar een groene toekomst.
Peter Tom Jones, directeur van het KU Leuven Instituut voor Duurzame Metalen en Mineralen, verdedigde in een opiniestuk voor De Standaard lithium-mijnbouw en valt ecologische verdedigers aan. Catapista’s Kim Claes, Alberto Vázquez Ruiz, Robin Roels & Hanne Cottyn schreven een antwoord.
De Standaard gepubliceerd op 16/03/2025
In zijn meesterwerk 1984 beschrijft George Orwell hoe een constante staat van oorlog wordt gebruikt om de bevolking te controleren: ze creëert angst, rechtvaardigt autoritaire maatregelen en onderdrukt kritische stemmen. In zijn opiniestuk (DS 7 maart) past Peter Tom Jones, directeur van het KU Leuven Instituut voor Duurzame Metalen en Mineralen, een gelijkaardige retoriek toe op het debat over mijnbouw en de grondstoffenvoorziening van Europa. Jones stelt dat bezorgde burgers en ngo’s die zich verzetten tegen mijnbouw “de bal misslaan” en de groene energietransitie ondermijnen. In plaats van een constructief debat te voeren over de toekomst van ons grondstoffenbeleid, zet hij al wie vragen stelt bij de noodzaak van massale mijnbouw weg als vijand van de vooruitgang. Dat is geen academische discussie meer, dat is een politiek gekleurde aanval op democratische inspraak.
Jones suggereert dat klimaatactivisten in “onnatuurlijke allianties” zitten met extreemrechts. Dat is een gevaarlijke en onterechte framing, die doet denken aan de manier waarop wereldwijd inheemse en lokale gemeenschappen systematisch worden gecriminaliseerd zodra ze zich verzetten tegen destructieve mijnbouwprojecten. Het legitieme verzet van bezorgde lokale gemeenschappen die hun directe leefomgeving en manier van leven bedreigd zien, wordt weggezet als extreem, onredelijk of egoïstisch. Hoe kunnen we spreken van een eerlijk debat als één stem vooraf wordt gemarginaliseerd?
Bovendien beweert Jones dat er “geen alternatief” is voor meer mijnbouw in de EU, terwijl er tal van mogelijkheden zijn die nauwelijks worden onderzocht. Drastische reductie en efficiënter gebruik van metalen wordt amper benoemd. Waarom ligt de focus zo eenzijdig op primaire ontginning? Het antwoord ligt deels in de al te nauwe banden tussen onderzoeksinstellingen en de industrie.
De industrie en sommige academische instellingen werken al jaren samen binnen door de EU gefinancierde ‘Horizon’-onderzoeksprojecten. Dat hoeft op zich niet problematisch te zijn, maar het risico op belangenconflicten is reëel als er geen publieke controle is. Hoe onafhankelijk is het onderzoek nog als er systematisch samengewerkt wordt met dezelfde industriële spelers?
Lange lijst catastrofes
De vraag mag gesteld worden: wordt er écht gekeken naar de duurzaamste oplossingen, of alleen naar de oplossingen die het best passen in het verdienmodel van de mijnbouwbedrijven, die hun winsten doorsluizen naar hun aandeelhouders? Jones gebruikt de EU-onderzoeksbudgetten om mijnbouw in de EU te promoten. Dat roept vragen op over de wetenschappelijkheid van zijn betoog, zeker als hij alleen de voordelen belicht en de nadelen minimaliseert. Hoe wetenschappelijk is het om het International Resource Panel (het expertenpanel van de Verenigde Naties rond natuurlijke hulpbronnen) systematisch te negeren? De negatieve impact van mijnbouw op lokale gemeenschappen en ecosystemen is goed gedocumenteerd, maar Jones vermeldt ze nauwelijks in zijn argumentatie.
Een veelgehoord argument is dat Europa “betere” mijnbouwstandaarden heeft dan de rest van de wereld en dus aan “verantwoorde mijnbouw” kan doen. Maar er is geen enkele garantie dat we het hier in Europa beter zouden doen. Iets meer dan vijftien jaar geleden was Europa alvast de regio met het op een na hoogste aantal incidenten met residudammen van mijnbouw in de wereld. Ook hier is er een lange lijst van mijnbouwcatastrofes, conflicten, mensenrechtenschendingen, problematische publieke consultaties en ecologische ravage. We dreigen trouwens dezelfde fouten opnieuw te maken, met de recent voorgestelde ‘Omnibus’-wetgeving en de bredere afbraak van milieubeschermende regelgeving in de EU. Dat zal leiden tot zwakkere milieueffectenbeoordelingen en tot de afbouw van vergunningsprocedures. Natura 2000-gebieden – de waardevolste natuurgebieden in de EU – staan onder druk, lokale gemeenschappen krijgen nauwelijks inspraak.
Valse keuze
Dat is zogezegd allemaal nodig om de geopolitieke wedloop niet te verliezen. Het discours dat Europa “zijn welvaart zal kwijtspelen” als we niet snel handelen, dient vooral de agenda van de industrie. We worden voortdurend bang gemaakt: van Chinese controle over elektrische wagens, Russische invloeden bij de mijnbouwprotesten in Servië tot de Amerikaanse dreiging op Groenland. Door een beeld te schetsen waarin Europa zich in een geopolitieke strijd bevindt en mijnbouw de enige redding is, worden we voor een valse keuze gesteld: óf we graven meer, óf we verliezen onze welvaart en geopolitieke positie. Net zoals in 1984 dient die retoriek niet om een open debat te voeren, maar om kritische stemmen monddood te maken. Maar we hoeven niet blindelings mee te gaan in die economische oorlogsretoriek.
Het echte probleem is niet dat mensen tegen verandering zijn, maar dat de voorgestelde verandering vooral bepaalde economische actoren ten goede komt en niet de samenleving.
Een eerlijke transitie vereist een beleid dat welzijn boven winst plaatst. Dat betekent een grondstoffenbeleid in lijn met de aanbevelingen van het International Resource Panel, waarin drastische reductie van materiaalgebruik en internationale samenwerking centraal staan. Dat zou Europa net onafhankelijker maken van grootmachten als de VS en China. Een focus op materiaalefficiëntie, recyclage, urban mining en circulaire strategieën in plaats van ongebreidelde ontginning. Volledige inspraak voor lokale gemeenschappen, waarbij hun recht om ‘nee’ te zeggen gerespecteerd wordt. Een kritische blik op de verwevenheid tussen wetenschap, beleidsmakers en industrie, met strikte regels en publieke controle om belangenconflicten te vermijden.
De transitie is te belangrijk om over te laten aan een industrie die alleen haar eigen belangen behartigt. Laten we het debat voeren op basis van eerlijke informatie, zonder angstzaaierij en zonder kritische stemmen in diskrediet te brengen.