Peruanen spreken in Colombia over hun verzet

Nelida Ayay en Daniel Chaupe Acuña zijn twee Peruanen afkomstig uit het department Cajamarca. Mede dankzij contacten van CATAPA waren zij afgelopen weekend op bezoek bij onze partners in Ibagué (Cajamarca, Colombia) om daar te praten over hun verzet gedurende de afgelopen jaren tegen grootschalige open-pit mijnbouw in hun regio. Daniel en Nelida waren eerder die week in Colombia op bezoek in het stadje Salento, waar de dromige vallei wordt bedreigd, ook door mijnbouwplannen van AngloGold Ashanti.  

Daniel woont op Tragadero Grande – Laguna Azul, en verzet zich tegen het Project Conga dat wordt uitgevoerd door Minera Yanacocha. Hij is de zoon van de beroemde Peruaanse verzetsfiguur Máxima Acuña de Chaupe. De familie wil hun gronden niet verkopen aan de multinational en woont daardoor middenin het mijnbouwproject.

“Ons belang is dat onze gronden vrij blijven, dat er niet wordt gemoord, niets vervuild. Daardoor blijven we doorgaan met strijden”, vertelt Chaupe Acuña.

Daniel beschermt zijn gronden omdat ze voor hem een bron voor levens-onderhoud en huisvesting vormen. Maar de meren die zich in dit deel van Peru bevinden, zijn ook belangrijke watervoorraden en daardoor motoren voor hun dagelijkse strijd om rechtsvaardigheid.

Het is niet gemakkelijk geweest voor de familia Chaupe. Groepen die zich verzetten tegen het mijnbouwproject krijgen geen steun van nationale auroteiten. De regio krijgt de grootste goudmijn van Latijns-Amerika en ontwikkelde zich in ruil hiervoor tot de tweede armste regio van Peru.

Bovendien vertelde Nelida (Hija de la Laguna) dat veel Cajamarquinos –inwoners van Cajamarca, Peru- kwik in hun bloed hebben.

“Degenen die geld verdienden met de mijnbouw, kunnen binnen 30 à 40 jaar al dat geld wat ze verdienen uitgeven aan hun gezondheid. Het bedrijf erkent de gevolgen voor gezondheid niet”.

“Ons verzet houdt in dat we de straat opgaan, protesteren, opdat de autoriteiten en het hele dorp weten wat er gaande is. Zo niet, dan zijn we onzichtbaar”, vertelt de milieuactiviste.

Hoewel de boerengemeenschappen in haar land de mogelijkheid hebben consulta populares (volksraadplegingen) te organiseren, zijn deze niet bindend. Nelida ziet de uitwisseling als een mogelijkheid zich te informeren en uit te spreken over het thema.

Zij adviseert de Colombianen dat het belangrijk is dat men zich mobiliseert, maar wel vreedzaam. Zo niet kan men worden aangezien voor het verstoren van de openbare orde. “Men moet zich richten op waarom men geen mijnbouw wil in de hooglanden en welke consequenties en/of impact dit zal genereren”.

Ook de documentaire “Hija de la Laguna”, die de ervaringen van de bewoners in dit deel van het land van de Inca toont, werd vertoond aan de Ibaguereños.

Mijnbouw en conflicten in Peru: Middenveld steevast doelwit van regering en bedrijfswereld

Parallel met de enorme expansie in de mijnbouwsector in Peru, blijven oude en nieuwe sociale conflicten de kop opsteken. Zoals de Ombudsman aangeeft, zijn die conflicten veelal gerelateerd aan mijnbouwprojecten. Ondanks het kristalhelder verband tussen extractieve operaties en conflictsituaties, blijven zowel regering als bedrijven dezelfde aanpak toepassen. Voor buitenlandse investeringen moeten alle obstakels wijken. Het Peruaanse economische model is immers gestoeld op buitenlandse investeringen, en dan voornamelijk in de extractieve industrie. Alles wat deze investeringen kan bedreigen, zoals kritische stemmen vanuit de lokale bevolking, is een doelwit van de regering en bedrijven.

Waar sociale organisaties hun rol opnemen in het verdedigen van lokale en vaak kwetsbare groepen, krijgen ze vaak de schuld van de conflicten in de schoenen geschoven. In plaats van de dialoog aan te gaan, wijzen de centrale overheid en de bedrijfswereld al te makkelijk naar regionale en nationale organisaties die met financiële hulp uit de Europese ontwikkelingssamenwerking lokale gemeenschappen en hun leiders zouden aanzetten tot (gewelddadig) verzet.

In het verkondigen van die valse boodschap -‘het middenveld heeft het gedaan!’- wordt handig gebruik gemaakt van gedrukte media, radiostations en televisiekanalen die gewillig enige kritische analyse achterwege laten.

In 2012 ontspon zich een mediaoorlog tegen sociale organisaties en internationale Ngo’s en solidariteitsbewegingen die steun boden aan de bevolking in het noordelijke departement Cajamarca die zich massaal tegen het mega-mijnbouwproject ‘Conga’ uitspraken. Het Conga-project is een uitbreiding van de goudmijn Yanacocha, de grootste van Latijns-Amerika en met een lange geschiedenis van vervuiling en mensenrechtenschendingen. Het antwoord van de regering was eenvoudig: repressie en criminalisering. Het resultaat: gewonden, trauma’s en vijf burgerdoden. De media hielp in het rechtvaardigen van de harde aanpak door protest af te wijzen als eco-terrorisme, gefinancierd door radicale Europese organisaties.

Dit scenario herhaalt zich momenteel in het Zuiden van het land. In Valle del Tambo, in het departement Arequipa, wil Southern Copper met Mexicaans kapitaal het grootschalig mijnproject Tía Maria opstarten. De grotendeels agrarische bevolking ziet echter haar toegang tot water bedreigd. Net zoals in Cajamarca vragen ze overheden om in landbouw in plaats van extractivisme te investeren. Een staking werd aangekondigd die ondertussen al 29 dagen duurt, zonder enige constructieve respons vanwege de overheid of het bedrijf.

Met een falende dialoog tussen beide partijen lijkt een 2e Conga in de maak. Het politiegeweld tegen de betogers, de regering ’s onvoorwaardelijke steun voor het bedrijf en de delegitimering en zelfs opsluiting van sociale leiders hebben alle vertrouwen in de overheid bij de lokale bevolking weggenomen.

De Ngo’s van hun kant zonden vorige week een commissie (CNDDHHCooperacción en Red Muqui) naar de regio om te luisteren naar de noden en bekommernissen van de lokale bevolking. Tegelijkertijd klonk vanuit de bedrijfswereld dat “de mensen die actie ondernemen in Tía María dezelfde zijn als in Cajamarca. Dit is een beweging tegen het land.” Ieder verzet tegen dergelijke grootschalige projecten wordt afgeschilderd als een politiek spel van enkele ‘eco-radicalen’ die de vooruitgang van het land willen remmen.

 Dit discours werd vlot opgepikt door de nieuwe eerste minister Cateriano, die het heeft over “politieke manipulatie door Ngo’s”, die ondanks hun caritatieve doelstelling, “hun financiering gebruiken om investeringen te blokkeren.” ‘Journalisten’ zoals Santillana en Esquinarila werken met veel nattevingerwerk zelfs een uitgebreide ‘axis of evil’ uit en betrekken daarbij gerespecteerde internationale spelers zoals MISEREOR. De link naar politieke strekkingen, zeker in de pre-electorale klimaat (in 2016 zijn er presidentiële verkiezingen in Peru), is nooit veraf.

Ook in Cajamarca blijven dezelfde complottheorieën goed verkopen in bepaalde kranten. Recent werd ongegrond geïnsinueerd dat Peruviaans bezoek in België in het kader van de academische week, georganiseerd door CATAPA in samenwerking met verschillende onderwijs- en sociale instellingen, in werkelijkheid een politieke campagne zou zijn in functie van “militant ecologisch radicalisme”.

Het Peruaanse middenveld, dat zich moeizaam maar met veel ijver opnieuw wist te organiseren na de destructieve impact van het Fujimori regime, krijgt het nog steeds heel hard te verduren. In een nationale context waarin haar rol in conflictpreventie en –bemiddeling meer dan nodig is, wordt internationale solidariteit ter ondersteuning van dat middenveld meer dan nodig!

Vervuiling in het Poopó-meer: harde cijfers en de weg naar beter…?

Vervuiling in het Poopó-meer: harde cijfers en de weg naar beter…?

Mijnbouw leeft in Oruro. En dat heeft het altijd gedaan sinds de kolonisatie. Maar mijnbouw vervuilt ook, en sinds de introductie van cyanide en andere chemicaliën in het ontginningsproces van mineralen meer dan ooit. Waar voor de jaren ’80 mijnbouw en agricultuur perfect naast mekaar bestonden, klinken in de laatste decennia steeds meer verontwaardigde stemmen over mislukte oogsten, een verminderde visvangst en een tekort aan –proper- water in de rivieren. Mijnbouw, zeggen de getroffen gemeenschappen (en CEPA); klimaatsverandering, klinkt het vooral in politieke kringen.

Sinds de ecologische ramp in november 2014, waarbij duizenden vissen en honderden vogels dood aanspoelden op de oevers van het Poopó-meer, klinken de protesten dat er ‘iets’ moet gebeuren luider dan ooit. Want voor de vissers blijft er amper – tot geen –  vis meer over, en de boeren zien hun toegang en de kwaliteit van water voor hun akkers en vee alsmaar slinken…

CEPA, het Centro de Ecología de Pueblos Andinos in Oruro, verdedigt en ondersteunt al 20 jaar de gemeenschappen in de provincie en doet dat nu dus eens te meer. Op 22 april organiseert CEPA een grote conferentie die hier in Oruro zal plaatsvinden. Tientallen belangrijke nationale en internationale organisaties zijn uitgenodigd, alsook departementale en nationale overheidsinstellingen (zelfs Evo Morales staat op de genodigden-lijst). Het doel is om die dag het Poopó-meer in een nationale wet uit te roepen als patrimonium en bijgevolg de nodige economische en technologische middelen ter beschikking te stellen voor de preservatie van het meer en het ondersteunen van de getroffen gemeenschappen.

In andere woorden: men wil dat de reeds maandenoude beloftes van verschillende instanties eindelijk realiteit worden…

Om tot een dergelijke concrete agenda te komen is uiteraard een grondige voorbereiding nodig. En die is hier volop aan de gang… Niet enkel op het kantoor van CEPA, maar wel samen MET de gemeenschappen, mét nationale en internationale organisaties en binnenkort ook mét overheidsinstanties… Zo werd op 6 maart onder andere de ‘socialización del Programa Cuenca Poopó’ plaats. Een verslagje:

SOCIALIZACIÓN DEL PROGRAMMA CUENCA POOPÓ

Op 6 maart vond de “socialización del Programma Cuenca Poopó” plaats. Het programma, een samenwerking  tussen de Boliviaanse staat, de Orureense departementale overheid en de Europese Unie, wil met hun ‘Plan Director de la Cuenca del Lago Poopó’ een betere, gelijke toegang en vooral een meer duurzaam gebruik van water in de provincie Oruro verzekeren. Met een bedrag van bijna 3,5miljoen bolivianos heeft het Plan Director een korte, middellange en lange termijndoelstelling. Tot nu toe zijn enkel nog maar strategische – territoriale en sectorale – richtlijnen uitgewerkt, dus het Plan staat nog in zijn kinderschoenen.

Op 6 maart presenteerde ingenieur Carlos Huayta (die zijn diploma aan de Katholieke Universiteit Leuven behaalde) alvast de eerste resultaten van technische studies in en rond het meer. Het voltallige CEPA bestuur, CORIDUP, vertegenwoordigers uit verschillende geïnteresseerde gemeenschappen en de pers tekenden present. En die resultaten… zijn  –zoals min of meer verwacht- zorgwekkend:

Vervuiling troef

Wat iedereen al wel wist, werd eindelijk met harde cijfers bevestigd: de vervuiling in het meer is immens. Per dag stroomt meer dan 2 miljoen 20 duizend kilo aan zware metalen en vervuilende deeltjes via 12 verschillende waterkanalen het Poopó-meer binnen. Goed voor zo’n 200 grote vrachtwagens per dag, zo maakte de ingenieur de vergelijking. De overgrote meerderheid komt via de linker-en rechterarm van Rio Desaguadero het meer binnen – tevens de grootste watertoevoer van het Poopó-meer -, dat op zijn beurt in hogergelegen bekkens ontspringt uit het Titicaca-meer en de Mauri-rivier in Peru. Als onderste waterbekken van een volledig verbonden eco-systeem dat dus al ontspringt in Peru, zijn het Uru-uru-meer en het Poopó-meer er bijgevolg het ergste aan toe. Tot nu toe verliepen de politieke relaties met Peru om vanuit de hogergelegen bekkens al maatregelen te treffen tegen de vervuiling altijd op de klippen.

Maar de vervuiling komt grotendeels uit Bolivia zelf. Vooral de Huanuni-mijn, ten noord-oosten van het meer zorgt voor zorgwekkende hoeveelheden zware metalen, waarbij achtereenvolgens arseen, zink en lood op kop staan.

“We gebruiken ons water verkeerd”

Andere resultaten toonden dan weer aan dat het gebruik van het water in de provincie in extreme mate niet duurzaam is. In tegenstelling tot wat velen dachten slorpt niet de mijnbouw het grootste deel van het water op, maar wel de bevloeiingssystemen van de boeren; met 75 hm³ water/jaar aan water voor agricultuur vs. 24 hm³ water/jaar voor mijnbouw (tegenover 12 hm³ water/jaar aan persoonlijke consumptie, en 5 hm³ water/jaar aan veehouderij).

Cijfers toonden aan dat met deze aantallen er nu reeds een deficit van 161 hm³ water/jaar aanwezig is om het waterniveau in stand te houden. En een sprong in de toekomst toont aan dat, als het watergebruik zo verder gaat, er binnen 20 jaar een verdubbeling van dat deficit aanwezig zal zijn. Algemene boodschap: “we gebruiken ons water verkeerd”. De ingenieur toonde aan dat per 100 liter dat voor landbouw uit het meer wordt onttrokken, er slechts 30 liter efficiënt wordt gebruikt, en er dus 70 liter ‘verloren gaat’.

Tel daarbij ook nog eens de gevolgen van de klimaatsverandering – zijnde minder regen, een verhoogde temperatuur, en dus een algemeen dalende waterspiegel – op, en de toekomst van het meer ziet er allesbehalve rooskleurig uit…

Politiek probleem

Op papier bestaan er nochtans heel wat normen en regulaties die contaminatie zouden moeten tegengaan, en het watergebruik zouden moeten reguleren. Zo werd er in het Titicaca-meer en dam gebouwd van miljoenen dollars in het kader van een duurzamere waterregulatie. Helaas is er van ‘regulatie’ geen sprake door een gebrek aan coördinatie en opvolging, waardoor de dam nooit volledig in werking is kunnen treden… Verloren geld, verloren project… En zo gaat het blijkbaar op alle niveaus. “We zitten met een politiek probleem”, zegt de ingenieur. “Onze politici in Oruro, noch internationale instellingen zoals Ramsar, noch wij zelf trekken ons iets aan van het misbruik van onze waterbronnen, en daar dragen we nu de gevolgen van; zijnde ‘een slechte levenskwaliteit’.”

Korte termijn doelstellingen

Om dit alles aan te pakken heeft het Plan Director op korte termijn (5 jaar) als doel in het departement Oruro een ‘Servicio Departemental de Cuencas’ te institutionaliseren, aangezien dat tot nu toe nog niet bestaat. Taken als het controleren van de kwantiteit en kwaliteit van het water, monitoring van het watergebruik in de regio, en het herzien en goedkeuren van projecten zouden tot deze ‘servicio’ moeten behoren.

Tot diezelfde korte termijndoelstelling hoort ook een hele lijst territoriale (e.g. het verhogen van het volume en het verbeteren van de kwaliteit van het water in beide meren) en sectorale (e.g. het verminderen van de contaminatie door mijnbouwactiviteit; verhoogde basishygiëne door verbeterde toegang tot drinkbaar water; het recupereren van de biodiversiteit in en rond het meer, in samenspraak met Ramsar etc…) richtlijnen.

Voor het uitvoeren van al deze plannen in de komende 5 jaar is een bedrag van 896,928,173 Bolivianos beschikbaar. 77% van dat bedrag moet daarbij naar territoriale richtlijnen gaan, 22% is bestemd voor de sectorale lijst. 1% is voorzien voor de administratie van alles (uitvoering, monitoring, audits & evaluaties). Dé vraag zal zijn of het daadwerkelijk slechts 1% zal zijn dat blijft kleven in de administratieve carousel…

De verleiding van corruptie…

Want corruptie is er, helaas, altijd al geweest. Zo vroeg iemand  uit het publiek wat het ‘Programa de Cuenca Poopó’ in de afgelopen 5 jaar heeft gerealiseerd, rekening houdende met het feit dat het werd opgesteld na het ‘decreto supremo’ in 2009, met een bedrag van de EU van maar liefst 14 miljoen euro’s voor het aanpakken van de contaminatie van mijnbouw. De ingenieur gaf daarbij als antwoord dat voor het aanpakken en uitvoeren van een dergelijk groot project veel tijd nodig is, en dat in de afgelopen jaren vooral voorbereidend technisch onderzoek werd uitgevoerd. Echter, om het geld van de EU (de 14 miljoen euro’s) dat in cycli per 3 jaar wordt uitgereikt niet te ‘verliezen’ en toch ook ‘nuttig’ te investeren, werden in tussentijd andere kleinschalige projecten uitgevoerd. Het installeren van ecologische toiletten in bepaalde municipios, of het aanleggen van bevloeiingskanalen zijn slechts twee voorbeelden uit de lijst.

De getroffen gemeenschappen klagen echter aan dat vele van deze projecten niet in gebruik zijn, en – erger – dat dergelijke projecten helemaal niet bijdragen aan de initiele richtlijnen waarvoor het decreto supremo, en dus de centen, bedoeld waren… “Auto’s hebben ze er bovendien ook mee gekocht”, zo klinkt het bij CEPA. “Voor zichzelf, welteverstaan.”

Corruptie… geld dat verdwijnt… het zal de vraag zijn of het ‘Programa de Cuenca Poopó’ met hun Plan Director nu eindelijk wel het voorziene geld bij de juiste mensen (en projecten) zal brengen en de kwaliteit van het leven in en rond het meer zal kunnen verbeteren…

Want hoewel de geplande vooruitzichten en richtlijnen van het Plan Director veelbelovend klinken, was de ingenieur zelf echter weinig hoopgevend: “Het water in het meer is aan het opdrogen. Op satellietfoto’s sinds de jaren ’80 kunnen we dat proces duidelijk zien… Onder andere door de klimaatsveranderingen is ons meer zich beetje bij beetje aan het omvormen tot een grote zoutvlakte, en met een blijvende stijging van de temperatuur en een daling van de regenval, zal dat proces zich blijven verderzetten…”

.

Lago Poopó, 100 dagen na de ramp

Lago Poopó, 100 dagen na de ramp

18 en 19 november 2014: duizenden vissen en honderden vogels spoelen over een lengte van meer dan 20 kilometer dood aan op de westelijke oever van het Poopó-meer in Bolivia. Het departement Oruro is verontwaardigd en geschokt. Nieuwsberichten en foto’s van de ramp zijn gedurende enkele weken hot topic. Maar zoals het elke (natuurlijke) ramp vergaat, kraait na enige tijd geen haan er nog naar.

Toch blijven bijna 4 maanden later de vissen, weliswaar in geringere aantallen, dood aanspoelen. De kadavers van 2014 liggen er nog steeds. Voor de vissersbevolking rond het meer is er nog niets veranderd.

De visvangst, en daarbij hun belangrijkste bron van inkomsten is gereduceerd tot quasi zero.

 

Mogelijke oorzaken…   

 

‘Ze zijn gekomen, namen foto’s en hebben beloofd ons te helpen. We zijn bijna vier maanden verder, en we hebben niemand meer terug gezien.’ 

De publieke opinie zucht als één man ‘cambio climático’ (klimaatsverandering), flink aangestuurd door de departementale en municipale overheid. Nochtans klinken vanuit enkele hoeken verwoed andere stemmen voor het aanduiden van de oorzaak: ‘MIJNBOUW’, verklaren zowel enkele afgevaardigden van het ministerie van gezondheid, Centro de Ecología de Pueblos Andinos (CEPA) en bovenal de vissers zelf: ‘Zware metalen afkomstig van grootschalige mijnbouw komen in het meer terecht via verscheidene rivierarmen ten noorden van het meer.’ Wellicht moet de echte oorzaak gezocht worden in een combinatie van beiden: zware metalen, een verhoogde zoutconcentratie, langdurige periodes van droogte, en een hevige wind die de vissen, die wellicht al enige tijd dood in het meer lagen, naar de oevers dreef.

Er werden stalen genomen, zowel van het water als van de grond, maar de officiële resultaten laten op zich wachten. ‘Aangezien Oruro geen toxicologisch centrum heeft, worden alle stalen onderzocht aan de universiteit van Cochamamba en La Paz. En dergelijke analyses hebben hun tijd nodig’, verklaarden enkele publieke functionarissen van de overheid. ‘De mijnbouwgiganten betalen zwijggeld aan de onderzoekers om de harde cijfers niet te publiceren en de publicatie zo lang mogelijk uit te stellen. Dat deden ze vroeger ook al’, zegt Jhonny Terrazas van de unidad Justicia Socio-Ambiental (tak van sociale en ecologische gerechtigheid) te CEPA.

En ondertussen gebeurt er niets. ‘Ze zijn gekomen, namen foto’s en hebben beloofd ons te helpen. Ondertussen zijn we bijna vier maanden verder, en we hebben niemand meer terug gezien.’  Valerio Rojas en zijn vrouw, de autoridades originarias (lokale autoriteiten) van de gemeenschap Untavi zijn de wanhoop nabij. Hun geloof in de overheid is gekelderd. ‘Niets is veranderd, hier langs de oevers van het meer. Ze moeten ons helpen met het opruimen van de vis-& vogelkadavers. Wij kunnen dit niet alleen, het zijn er te veel. En ze blijven aanspoelen, nog elke dag opnieuw.’

 

En de vissers? 

 

‘Evo at zelf ooit vis uit dit meer. Hoe kan hij ons zo vergeten?’ 

In de gemeenschap Untavi, de hardst getroffen zone door de ramp, zijn 4 Aymara-vissers-coöperatieven actief. Alleen al hier trof de ramp zo’n 200 mensen.  Maar dat is lang niet alles. In verschillende provincies rondom het meer leven om en bij de 1.780 families van de visvangst. De meerderheid van deze families komen uit Quechua en Aymara-gemeenschappen, waar gemiddeld iets meer dan de helft van de inwoners leeft van de agricultuur en het houden van schapen en llama’s. Deze buren kunnen in geval van nood voor een tijdelijk opvangnet zorgen voor de vissersfamilies.

Echter, op de oostelijke oever zijn ook 3 Uru-gemeenschappen rechtstreeks afhankelijk van de visvangst (Llapallapani, Vilanique y Puñaca). Als originele bewoners van het gebied en als ‘gente del agua’ waren ze eeuwenlang de meesters van het meer. Diezelfde identiteit als ‘mensen van het meer’ wordt sinds de kolonisatie, en tot op de dag van vandaag door naburige Aymara-& Quechua-gemeenschappen echter gebruikt om hen de toegang tot gronden te weigeren en te marginaliseren. De ramp treft deze kwetsbare minderheidsgroep dus het hardst. ‘Het water is in de afgelopen decennia altijd blijven dalen en het meer trekt zich alsmaar meer terug. Tegenwoordig gaat het zo: als het regent, is er meer, als het niet regent, is er geen meer. En nu is er ook al geen vis meer…’, zegt Andrés, vertegenwoordiger van de Uru’s in het departement Oruro. ‘Aymara’s hebben quinoa, wij hebben noch grond noch vis; we krijgen alleen maar meer mijnbouw (in provincie Poopó)’, vult Rofino aan, president van de ‘Nación Originaria de los Urus’. ‘Evo (Morales, president van Bolivia) at zelf ooit vis uit dit meer. Hoe kan hij ons zo vergeten? Hoe moeten we nu overleven?’

Is er dan werkelijk niets meer van leven in het meer? ‘Weinig’, zucht Valerio Rojas, uit Untavi. ‘We moeten zoeken, en geluk hebben. We vissen telkens 1 of 2 nachten aan een stuk door, en kunnen thuiskomen met ofwel 10 vissen (Pejerrey of Kachari) ofwel 10 kilo vis, niemand die het kan voorspellen.’ De vangst wordt verkocht aan een gemiddelde prijs van 20 bolivianos per kilo (iets meer dan 2,5euro). Als de familie geluk heeft en de vangst groot genoeg is, kunnen ze zelf ook wat eten. ‘Maar we willen de studies van onze 5 kinderen kunnen betalen, dus de verkoop krijgt voorrang’.

Papieren verantwoordelijkheden

 

Is er dan geen enkele instelling die zich om het voortbestaan van het meer en –belangrijker- de mensen die er van afhankelijk zijn, bekommeren, hoor ik u denken? Op papier wel. En veel. Zo bestaat het programma Cuenca Poopó (een samenwerkingsverband tussen de Boliviaanse staat, het departement Oruro en de Europese Unie) ter conservatie van het Poopó-bekken. Het Poopó-meer werd in 2002 ook uitgeroepen tot ‘sitio Ramsar’ in de internationale Conventie voor het beschermen van kritieke wetlands-ecosystemen in de wereld. Het meer staat dus zelfs in internationale (papieren) verdragen onder bescherming.

Bovendien is in augustus 2014, amper 3 maanden voor de ramp nog een nationaal ‘Compendio Normativo de la Madre Tierra’ uitgegeven door de Boliviaanse staat. Het compendium bevat een resem normen om in een harmonische en evenwichtige relatie te leven met ‘Madre Tierra’, omschreven in de introductie als ‘onze primaire gedeelde verantwoordelijkheid’. En alsof dat nog niet genoeg is werd na de ramp in november 2014 in het departement Oruro een wet uitgevaardigd die Lago Poopó uitroept als ‘Zona Departamental de Emergencia y Desastre’.

Als al deze instellingen hun verantwoordelijkheden zouden opnemen en hun papieren beloftes ook in daden zouden omzetten, dan zouden de getroffen gemeenschappen onder de voet moeten gelopen worden met aanboden van structurele ondersteuning en hulp. Of beter nog, dan zou de ramp wellicht nooit hebben plaatsgevonden.

Hoe moet het verder?  

 

‘De internationale wereld daarbuiten moet iets doen, want hier gebeurt er niets.’ 

 

Moeten we het meer en zijn mensen dus maar beter opgeven? Dat is wel het laatste waar CEPA – die al jarenlang helpt met het ondersteunen en versterken van gemeenschappen in de regio – aan denkt. Als de autoriteiten niets doen, dan nemen we zelf maar de touwtjes in handen, zo luidt het. En dus werd er vergaderd, werd een coördinatie van 11 vissers-coöperatieven opgericht (die nu nog in zijn startblokken staat, maar waarin zowel Aymara’s als Uru’s vertegenwoordigd zijn) en werd er georganiseerd: In april staat een grote conferentie gepland, waarop zelfs Evo Morales zal worden uitgenodigd. Doel:  Het uitroepen van het meer tot nationaal patrimonium van Bolivia & het opstellen van een concrete agenda met haalbare doelstellingen in de nabije toekomst voor het redden van het meer en het ondersteunen van de getroffen bevolkingen.

De conferentie zal voorafgegaan worden door 3 dagen van bijeenkomsten tussen departementale, nationale EN internationale instellingen, om alle onderzoeken die ooit in en rond het meer zijn uitgevoerd te bundelen en te presenteren op de conferentie in april.

Maar hoe aan dit alles te beginnen zonder eerst gehoor te geven aan de getroffen gemeenschappen zelf, die zich helemaal onderaan de ladder van macht en geld bevinden, en tot nu toe flink genegeerd werden? CEPA heeft daarom volgende week een ‘conversatorio’ gepland. De verschillende getroffen gemeenschappen zijn uitgenodigd om die dag hun ervaringen – zowel historisch, socio-cultureel, economisch als ecologisch – te delen en hun aanklachten en eisen duidelijk te stellen; wat de basis van alle verdere (onder)handelingen zou moeten (en hopelijk zal!) worden.

‘De internationale wereld daarbuiten moet iets doen, want hier gebeurt er niets’, zo wenst Valerio Rojas. Laat ons hopen dat met alle geplande activiteiten in de komende maanden aan zijn wens gehoor wordt gegeven.

En dat dit bericht alvast een eerste aanzet mag zijn…

Artikel door Lien Vermeersch

Peru: mijnbouwbedrijf Yanacocha volhardt in haar agressie tegen de familie Chaupe

Latijns-Amerika’s grootste goudontginner verloor in december een rechtszaak over een terrein bij de meren van Conga, waar het bedrijf uitbreidingsplannen heeft. Desondanks gaan de bedreigingen van het bedrijf tegen de familie die het terrein bezit onverminderd door.

Deze ochtend (3 februari 2015) kreeg de advocate van de familie, Mirtha Vásquez, een wanhopige telefoon van Máxima Acuña de Chaupe, een eenvoudige boerin en symbool van het verzet tegen Yanacocha en het Conga project. Voor de tweede maal sinds het recente vonnis in het voordeel van de familie Chaupe, drong de veiligheidsdienst van Yanacocha, vergezeld van de DINOES (special forces), haar eigendom binnen. Er waren een tweehonderdtal politieagenten aanwezig en er werd in de lucht geschoten, maar fysiek geweld bleef uit. Wel werden de funderingen van een huis dat de familie er bouwt, vernietigd. De bouwwerken betekenden een grote investering voor de boerenfamilie, maar werden nu letterlijk voor hun ogen met de grond gelijk gemaakt.

Het stuk grond in kwestie belet Yanacocha haar mega-project “Conga” uit te voeren wat de vernietiging van dit brongebied in de hooglanden zou betekenen. Naar aanleiding van die grond leed Yanacocha op 17 december 2014 voor de eerste maal een juridische nederlaag. Na een proces van vier jaar besloot de rechtbank van Cajamarca dat Yanacocha’s aanspraak op het terrein “Tragadero Grande” ongegrond was. Het terrein is eigendom van de familie Chaupe, die reeds jaren gewelddadig bedreigd wordt door Yanacocha, haar privé veiligheidspersoneel, de Peruaanse politie en de DINOES. Ondanks het recente vonnis, blijft het bedrijf  de familie Chaupe beschuldigen van grondtoe-eigening.

Yanacocha verklaart in een persmededeling dat de bouwwerken in een zone buiten de eigendom van de familie gebeuren en dat het om een vreedzame ‘daad van eigendomsverdediging’ gaat. Het bedrijf klaagt dat ze onderwerp is van een lastercampagne en dat zijzelf het werkelijke slachtoffer van grondroof is.

Mirtha Vasquez, advocate van de familie, weerlegt het discours van Yanacocha. Het gaat wel degelijk om Tragadero Grande, het terrein dat door het laatste vonnis toegekend wordt aan de familie Chaupe. De invasie in dit terrein met 200 agenten en de vernieling van de bouwwerken kan dus ook niet bestempeld worden als ‘eigendomsverdediging’ noch als vreedzaam. “Ze [Yanacocha] verloren de rechtszaak. Máxima bezit dit terrein. (…) dit is een intimiderende en onrechtmatige daad in een poging de familie weg te krijgen. Gezien ze hen niet op legale wijze eruit kregen, willen ze hen op illegale manier wegkrijgen,” verklaart de advocate.

Klimaatverandering en mijnbouwvervuiling veroorzaken milieuramp in het Poopó meer, Bolivia

In het hart van de Boliviaanse altiplano wordt het Poopó meer reeds decennia lang bedreigd door uitdroging, verzilting en vervuiling. Het meer wordt beschermd door de internationale RAMSAR conventie voor watergebieden en vormt voor vele inwoners van de regio Oruro de voornaamste bron van inkomsten en (over)leven.

De aantasting van het meer neemt de laatste tijd steeds extremere vormen aan. Op 18 november 2014 strandden 30 miljoen vissen aan op de noordwestelijke oever van het meer. Over een afstand van tientallen kilometers liggen hopen dode inheemse Karachi visjes en in jaren 1960 geïntroduceerde pejerreyes (koornaarvissen) te rotten. Bovendien lieten naar schatting een 600-tal wilde watervogels het leven.

De directe oorzaak zou een opstoot van windvlagen tot 70 km per uur geweest zijn, waardoor de vissen op de oever van het meer geworpen werden. Gilberto Pauwels, directeur van CEPA, suggereert verschillende mogelijkheden voor de dood van de aangespoelde vissen: “Hebben de winden het vervuilde slib van het ondiepe water doen opdwarrelen en hebben ze zo het zoute water voor de vissen totaal onleefbaar gemaakt. Stierven de vogels bij gebrek aan zoet drinkwater?  Zorgde de ongewone warmte niet alleen voor buitengewone verdamping, maar ook voor de aanwezigheid van giftige algen?” Zijn suggesties wijzen op een fundamentelere oorzaak. De klimaatverandering doet het waterpeil jaarlijks afnemen.

Ondertussen wordt de belangrijkste toevoer van het meer, de Desaguadero rivier, als open riool gebruikt voor het afvalwater van de tientallen mijnbouwoperaties in de regio. Droogte en vervuiling zorgen voor een gebrek aan zuurstof, een hoog zoutgehalte en een concentratie van zware metalen en toxische stoffen in het water. De eens zo rijke vispopulatie van het meer is op sterven na dood.

Het is niet de eerste keer dat zich dergelijke vis- en vogelsterfte voordoet, en alles wijst er op dat het ook niet de laatste keer zal zijn. Lokale vissers vertellen dat hen in 1994 een gelijkaardige ramp overviel en het vijf jaar geduurd heeft voordat het meer zich herstelde. In 2008 stierven honderdduizenden vissen in het Uru Uru meer, maar toen werd geen gevolg gegeven aan het voorval. Deze keer gaat het om een verstoring van veel grotere schaal.

Voor de lokale bevolking betekent de milieuramp ook een economische ramp die in de eerste plaats het dorpje Untavi (Toledo) en de plaatselijke visserscoöperaties treft. Maar ook voor verder afgelegen kustdorpen is de situatie catastrofaal. Aan de oostkust leeft de historisch sterk gediscrimineerde Uru bevolking die nog meer dan andere kustdorpen afhankelijk is van visvangst en jacht op watervogels.

Nadat CEPA en CORIDUP aan de alarmbel trokken, sturen 6 verschillende ministeries een technische ploeg om de milieuramp te onderzoeken. Het leger wordt ingezet om de dieren op te ruimen en te verbranden. Vanwege de overheid zal een hulpprogramma opgestart worden voor de direct getroffen bevolking. Ondertussen bleef de bevolking meer dan een maand in het ongewisse; de lokale overheden blonken uit in afwezigheid. De meest verontrustende afwezige is die van een duurzaam en alert milieubeleid dat de klimaatverandering serieus neemt, daadwerkelijk optreedt tegen de verontreinigende praktijken van mijnbouwbedrijven en direct ingrijpt bij acute rampen. Hoe langer een effectief beleid achterwege blijft, hoe kwetsbaarder de overlevingskansen voor Oruro’s internationaal beschermde meren, flora en fauna en de leefbaarheid in haar vissersgemeenschappen.

Chiwanku no. 909, 19 december 2014. “A un mes del desastre natural en el lago Poopó.”

http://cepaoruro.org/index.php?option=com_content&view=article&id=1191:no909-a-un-mes-del-desastre-natural-en-el-lago-poopo-191214&catid=10:chiwanku&Itemid=33

Chiwanku no. 910, 22 december 2014. “Cambio Climático y Minería: alrededor de 30 millones de peces agonizaron y murieron en el lago Poopó.”

http://cepaoruro.org/index.php?option=com_content&view=article&id=1192:no910-cambio-climatico-y-mineria-alrededor-de-30-millones-de-peces-agonizaron-y-murieron-en-el-lago-poopo-22-12-14&catid=10:chiwanku&Itemid=33

Auteur: Hanne Cottyn

Grote ongerustheid over plannen om het Perol meer te ledigen in Conga.

Op vraag van verschillende verzetsorganisaties uit de provincies Cajamarca, Hualgayoc en Celendín vindt vandaag een onderhoud plaats met de nieuwe directeur van het regionaal agentschap voor wateradministratie (AAA). Afgelopen week werd een wissel doorgevoerd in de directies van de regionale agentschappen van Noord-Peru nadat de directeur in Cajamarca zou geweigerd hebben een studie van de lokale waterautoriteit (ALA) goed te keuren, wat groen licht zou geven aan het leegmaken van het Perol meer, die door het mijnbouwbedrijf Yanacocha uitverkoren werd tot goudwinningsgebied. Kort daarna circuleerden er berichten dat het AAA –onder een nieuwe directie- een resolutie die deze studie ratificeert had uitgebracht. Het gebrek aan transparantie over de al dan niet genomen beslissing (dit type resoluties is overigens niet onderhevig aan verplichte publicatie in het staatsblad) veroorzaakte grote paniek. Het zou niet toevallig zijn dat een beslissing met dergelijke impact in de schaduw van het pre-electorale drukte zou genomen worden.

De resolutie in kwestie raakt een fundamenteel punt in het verzet tegen het Conga project. Het betekent het startsignaal voor het overpompen van het water van het Perol meer naar een reservoir. Dit impliceert het definitieve einde voor één van de vier meren die volgens het milieueffectenrapport van Conga zouden vervangen worden door artificiële meren. In de geplande uitbreiding van Latijns-Amerika’s grootste goudmijn doet het Perol meer dienst als één van de twee putten waaruit goud en andere materialen worden geëxtraheerd, met een breedte van 1,7 km en een diepte van 1 km. De kritiek op de onomkeerbare schade aan het hele ecosysteem wordt gesust door het bedrijf met de garantie dat er reservoirs worden geïnstalleerd ter compensatie. Dit argument houdt echter weinig steek aangezien artificiële meren nooit dezelfde functies kunnen vervullen als natuurlijke meren. Bovendien zullen de reservoirs –ongeacht hun watercapaciteit- in de eerste plaats de noden van de mijn vervullen, en zetten de lokale bevolking die al eeuwenlang van deze waterbronnen afhankelijk is buiten spel.

Het AAA liet mondeling weten dat er geen sprake was van het tekenen van dergelijke resolutie. De sociale actoren hopen nu deze belofte met meer garanties bevestigd te zien. Ondertussen houden de “guardianes del agua” (de beschermers van het water) de bewegingen van het bedrijf rond de meren in de hooglanden nauwgezet in de gaten. De dag dat deze resolutie van kracht zou gaan,mogen de regionale en nationale autoriteiten zich in elk geval aan radicalere acties verwachten.

Auteur: Hanne Cottyn

Costa Rica en El Salvador verkiezen natuurlijke rijkdommen boven allesvernielende mijnbouw

Sinds 2008 geeft de Salvadoraanse regering geen concessies meer uit voor de exploitatie van open-pit mijnen. Costa Rica gaat nog verder en keurde in 2010 een wet goed die open-pit mijnbouw volledig verbiedt. Beiden zijn ervan overtuigd dat natuurlijke rijkdommen op lange termijn meer opbrengen voor hun land, dan de korte-termijnwinsten voortkomend uit de vervuilende open-pitmijnbouw.

Costa Rica en El Salvador zijn twee Centraal-Amerikaanse landen die op het eerste gezicht niet veel gemeen hebben met elkaar. Costa Rica herbergt een overweldigende schat aan natuurlijke rijkdommen en in de loop van zijn geschiedenis heeft het in de regio de status van democratisch gidsland verworven. El Salvador is daarentegen een van de meest geürbaniseerde en armste landen in de regio en wordt vaak gelinkt met corruptie en geweld. Toch ontmoeten deze twee verschillende landen elkaar in hun strijd tegen de mijnbouwindustrie. Maar waarom nemen nu net deze twee Centraal-Amerikaanse landen het voortouw in deze vaak oneerlijke strijd?

Zowel in Costa Rica als in El Salvador zijn bij de verkiezingen van 2014 twee linkse presidenten verkozen, respectievelijk Luis Guillermo Solís van de Burgerlijke Actiepartij (PAC) en Salvador Sánchez Cerén van het Bevrijdingsfront Farabundo Marti (FMLN). Beide heren hebben zich al meerdere malen openlijk uitgesproken tegen de mijnbouw in hun land, en het ziet er zo naar uit dat hun unieke mijnbouwbeleid in de regio niet zal wijzigen.

De Salvadoraanse regering besliste al in 2008 om geen concessies meer uit te reiken voor open-pit mijnbouw. Ook de huidige president, Sánchez Cerén, heeft zich in zijn verkiezingscampagne van 2014 meerdere malen verzet tegen de mijnbouw en kort na zijn aanstelling als nieuwe president verklaarde hij dat “mijnbouw niet langer leefbaar is in het land”. Het is nu aan de nieuw verkozen president om te bewijzen dat hij wel degelijk de mijnbouw aan banden wil leggen. Voor een volledig verbod komt hij echter stemmen tekort in het Salvadoraanse parlement waar hij met zijn partij slechts 33 van de 84 zetels bekleedt, 10 tekort om een algemeen moratorium op open-pit mijnbouw goed te keuren.

Costa Rica is er wel al in geslaagd om een wet goed te keuren die open-pit mijnbouw verbiedt. In november 2010 stemde het Costa Ricaanse parlement van de toenmalige presidente Laura Chinchilla definitief voor het verbod op open-pit mijnbouw in het land. Deze wet had echter geen terugwerkende kracht, waardoor de reeds operationele open-pit mijnen niet hoefden te sluiten. Kort na deze beslissing besliste de rechtbank dan toch om ook de grootste Costa Ricaanse mijn Las Crucitas te sluiten, vanwege het gevaar voor de mens en natuur in de regio.

Met dit algemene verbod zorgde de toenmalige presidente Laura Chinchilla voor een mijlpaal in de geschiedenis van het Amerikaanse continent door als eerste land een wet goed te keuren die ingaat tegen de macht van multinationals, en resoluut te kiezen voor de bescherming van zijn natuurlijke rijkdommen en het welzijn van zijn burgers.

Bijna in de hele Centraal-Amerikaanse regio kunnen mijnbouwbedrijven genieten van een ongereguleerde grondstoffenmarkt. De wereldwijde crisis heeft er hard toegeslagen, en bijgevolg geven de nationale overheden maar wat graag concessies uit voor de exploratie en exploitatie van nieuwe mijnsites. In de periode tussen 1995 en 2010 is de globale prijs van goud maar liefst vervijfvoudigd waardoor mijnbouwbedrijven in centraal-Amerika letterlijk en figuurlijk op een berg goud zitten. De buitenlandse investeringen zouden zogezegd de ontwikkeling van deze landen moeten bespoedigen, maar in het overgrote deel van de gevallen leveren ze enkel meer kosten, menselijk leed en extreme vervuiling op.

Waterschaarste in El Salvador

El Salvador is nog maar zo’n twintig jaar geleden het toneel geweest van een brutale burgeroorlog. De naweeën hiervan zijn tot op de dag van vandaag voelbaar. Armoede, corruptie en geweld zijn maar enkele van de gangbare kenmerken van de Salvadoraanse samenleving. Toch kan men stellen dat het land sinds enkele jaren een andere koers probeert te varen. Een van de voorbeelden hiervan is het sociaal en ecologisch verantwoord mijnbouwbeleid dat de huidige regeringspartij nu al sinds 2008 probeert uit te voeren.

Maar waarom zou een land waarvan het gemiddelde inkomen minder dan 2 dollar per dag bedraagt, de zogezegde inkomsten en werkgelegenheid van mijnbouwbedrijven tegenhouden?

In geen enkel ander land van het Amerikaanse continent, buiten Haïti, is de schade aan de natuur zo groot dan in El Salvador. Naast de problematische boskap kampt het land met zware grond-, water-, en luchtverontreiniging. Meer dan 95% van het woud is al gekapt en de bodemverontreiniging zorgt ondertussen voor een afname van de landbouwproductie. Recente studies tonen ook aan dat watervervuiling en luchtverontreiniging jaarlijks meer dan 28.000 doden maakt bij kinderen jonger dan 5 jaar.

Open-pit mijnbouw zou deze precaire situatie natuurlijk nog verergeren. Het gebruik van het hoogst vervuilende cyanide en van gigantische hoeveelheden water zijn belangrijke elementen bij mijnbouwactiviteiten. Daarbij komt nog dat in de eerste fase van de exploitatie alle bomen in de omgeving worden gekapt.Door onder meer bodemvervuiling zullen ook omliggende bossen worden vervuild.

Een van de mijnen die in El Salvador geen exploitatieconcessie krijgt is de goud –en zilvermijn El Dorado van het Canadese bedrijf Pacific Rim, gelegen in de Cabañas provincie. De voornaamste reden waarom deze mijn geen vergunning krijgt, s de gigantische hoeveelheid water die de mijn zal verbruiken. Pacific Rim heeft al laten weten dat het maar liefst 900.000 liter water per dag zou gebruiken, wat overeenkomt met wat een Salvadoraanse familie nodig heeft gedurende twintig jaar. Cabañas is een provincie waar de watervoorraad al bijna tot een minimum is geslonken. In de provinciehoofdstad Sensuntepeque, op zo’n 10 kilometer van de mijn, stroomt er zelfs maar een keer per week drinkbaar water door de leidingen. Een activatie van de El Dorado mijn zou de regio helemaal droogleggen.

Net zoals bijna alle andere mijnbouwsites in El Salvador, bevindt de El Doradomijn zich in de buurt van ‘s lands grootste en belangrijkste rivier, de Lempa. Deze zorgt voor 50% van de nationale watervoorraad en is een van de enige niet vervuilde rivieren van het land. Geschat wordt dat de El Doradomijn jaarlijks zo’n 720 ton cyanide zou gebruiken waardoor de waterkwaliteit van de Lempa groot gevaar zou lopen. De mijnbouw heeft ook al voor heel wat sociale conflicten gezorgd in het land. Zo bedreigde Pacific Rim vele mensen met de dood en probeerde het in heel wat gemeenschappen onrust te stoken. In 2009 werden zelfs 4 anti-mijnbouwactivisten vermoord.

Costa Rica en zijn groene Revolutie

Costa Rica beschikt sinds decennia over een goed functionerende rechtsstaat en een stabiel democratisch systeem waarbij milieu en klimaat deel uitmaken van het publieke debat en het beleid van de regering.

Ook al bedraagt het werkloosheidscijfer van dit ontwikkelingsland 9%, toch kan Costa Rica enkele mooie adelbrieven voorleggen: 97% van de bevolking kan lezen en schrijven, de levensverwachting van de gemiddelde Costa Ricaan bedraagt 79,9 jaar en de bewoners kunnen rekenen op een stabiele sociale zekerheid en een goed functionerend rechtsapparaat. Op de meest recente lijst van menselijke ontwikkeling van het VN-Ontwikkelingsprogramma (UNDP) neemt Costa Rica een schitterende 43ste plaats in; in Latijns-Amerika scoren alleen Argentinië, Chili en Uruguay nog beter.

Ook op milieuvlak wordt Costa Rica erkend als een van de meest progressieve landen van de regio. Maar liefst 24% van het land is natuurreservaat, en het voerde als enige ontwikkelingsland ter wereld een CO2-belasting in. Daarnaast heeft de Costa Ricaanse regering ook verklaart dat het tegen 2021 klimaatneutraal wil zijn.

Maar ook in dit democratisch gidsland vormt een van de grootste uitdagingen de strijd tegen multinationals die enkel uit zijn op de natuurlijke rijkdommen. Net zoals in El Salvador draagt de mijnbouw maar in heel beperkte mate bij tot het bbp van het land. Volgens de regering zijn de ecologische opofferingen te groot, en bijgevolg verbood de regering in 2010 open-pit mijnbouw in het land. Hiermee besloot ze om volop de kaart te trekken van het ecotoerisme dat toen al een veel groter aandeel had in het bbp van het land dan de mijnbouw.

Het Centraal Amerikaans vrijhandelsakkoord

Zowel El Salvador als Costa Rica hebben het TLC ondertekend, ofwel het vrijhandelsakkoord tussen de Verenigde Staten, Centraal Amerika en de Dominicaanse Republiek. Het akkoord omvat ook landen als Guatemala, Honduras, Nicaragua. In de hele centrale regio zijn er hevige protesten geweest tegen dit akkoord en zijn verregaande economische neoliberale gevolgen. Zo ook in Costa Rica en El Salvador.

Op 17 december 2004 keurde het parlement van El Salvador, als eerste Centraal-Amerikaanse land, het vrijhandelsakkoord goed met de steun van alle grote politieke partijen. De enige politieke tegenstander van het verdrag was de partij Bevrijdingsfront Farabundo Marti (FMLN). Interessante kanttekening: het FMLN is nu de regerende partij van president Salvador Sánchez Cerén wiens regering, zoals eerder al aangehaald, geen concessies meer uitreikt voor het exploiteren van nieuwe mijnbouwgebieden.

Drie jaar later werd het verdrag ook geratificeerd in Costa Rica, het enige land dat een referendum heeft gehouden over de goedkeuring van het verdrag. Ondanks hevige protesten uit verschillende sectoren verloor het neen-kamp uiteindelijk met 48,38% van het ja-kamp (51,62%). Die laatste werd wel gesteund door een campagne die miljoenen heeft gekost. In het verliezende kamp bevond zich Ottón Sollis, toenmalig voorzitter van de Burgerlijke Actiepartij (PAC) en partijgenoot van de huidige Costa Ricaanse president. Hij zei destijds het volgende over de goedkeuring van het verdrag:

“Volgens de Verenigde Staten brengt het vrijhandelsakkoord CAFTA-DR meer democratie. Maar deze supranationale handelsmechanismen zullen onze democratische juridische instanties enkel verzwakken. Deze mechanismen geven Amerikaanse bedrijven de kans om buiten ons rechtssysteem te opereren. Zodra hun winsten worden belemmerd door nationale reguleringen kunnen ze onze autoriteiten vervolgen.”

Het lijkt wel alsof Ottón Sollís destijds in een glazen bol keek, want deze quote vat de actuele situatie omtrent de mijnbouwproblematiek in El Salvador en Costa Rica goed samen. In beide landen klagen mijnbouwbedrijven de nationale overheden aan omdat ze hun investeringen bedreigd zien.

Zo is er bijvoorbeeld het eerder vermelde Canadese mijnbouwbedrijf Pacific Rim dat maar liefst 315 miljoen dollar eiste van de Salvadoraanse staat. De regering had eerder beslist om geen concessie uit te reiken voor een verdere exploitatie van de Santa Rita mijnsite en de eerder vermelde El Doradomijn. Een ander voorbeeld is het Amerikaanse mijnbouwbedrijf Commerce Group dat 100 miljoen dollar eiste van El Salvador omdat het de firma niet toeliet zijn mijnbouwactiviteiten verder te zetten in de reeds zwaar vervuilde regio van de rivier San Sebastián.

Wie de Salvadoraanse staat geen kans gaf in deze strijd tegen deze bedrijven die telkens beroep doen op een batterij aan advocaten, heeft het mis. In 2011 verklaarde het CIADI, het Internationaal Centrum voor de Beslechting van Investeringsgeschillen, de schadeclaim van 315 miljoen dollar van Pacific Rim onontvankelijk voor de El Doradomijn. Ook in het geval van de San Sebastiánmijn heeft de rechter in het voordeel van de Salvadoraanse staat beslist. Ondertussen eist ook het Canadese Infinito Gold maar liefst 1 miljard dollar van Costa Rica voor de weigering van een verdere exploitatie van de Las Crucitasmijn, maar het land is vast besloten deze zaak te winnen.

Dat Costa Rica zijn natuur en het welzijn van zijn mensen serieus neemt, blijkt wel uit het algemene verbod op open-pit mijnbouw. Ook El Salvador gaat volop de strijd aan met de multinationals door geen exploitatieconcessies meer uit te geven. Maar toch, aangezien het nog steeds geen algemeen verbod heeft uitgevaardigd, kan de regering alsnog beslissen om de open-pit mijnbouwactiviteiten te reactiveren. Zolang er geen verbod is, hangt een mogelijke heropstart van de open-pit mijnen als een zwaard boven het hoofd van elke Salvadoraan.

Auteur: Bart Carlier

Bronnen:

http://www.earthworksaction.org/files/publications/FS_bellavista.pdf

http://minerals.usgs.gov/minerals/pubs/country/2005/myb3-2005-bh-cs-es-gt-ho-nu-pm.pdf

http://revista.drclas.harvard.edu/publications/revistaonline/winter-2014/resistance-mining-el-salvador

Miningwatch.ca, 2013

http://www.centralamericadata.com/es/article/home/Minera_demanda_a_El_Salvador_por_315_millones

http://www.catapa.be/nl/nieuws/1553 – Costa Rica heeft mijnbouw niet nodig!

http://www.catapa.be/nl/nieuws/808 – Costa Rica: nieuwe president tekent moratorium op open-pit mijnbouw vlak na inhuldiging

http://guardianlv.com/2013/12/gold-mining-banned-in-costa-rica/

http://globalnews.ca/news/883756/calgary-based-mining-company-suing-costa-rica-for-more-than-1-billion/

http://you.leadnow.ca/petitions/costa-rica-said-no-to-this-canadian-mining-company-3-times-let-s-make-sure-it-listens-this-time

De López, Dina Larios, Herbert Guzmán, and Edgardo Mira. “Riesgos y posibles impactos de la minería metálica en El Salvador.” ECA: Estudios centroamericanos 711 (2008): 77-91.

Silvia Nolasco CEICOM, OCMAL y Broederlijk Delen. (2011) Impactos de la Minería Metálica en Centroamérica.

Mijnbouw gourmet: Het recept om het milieu te vernietigen: misbruik en leugens

Toen Humala kandidaat-president was, zei hij tegen zijn kiezers dat er een ‘Grote Verandering’ zou komen. Uiteindelijk werd het echter een ‘Groot Bedrog’ want zeggen en doen zijn twee verschillende dingen. Humala verzekerde de inwoners van Cajamarca dat ze hem altijd mogen oproepen om zich samen te mobiliseren tegen het misbruik van de mijnbouw. “Willen jullie goud of water?”, vroeg hij toen hij de straten en pleinen van Cajamarca bezocht. “Water!” antwoordden ze en met plezier gaven ze Humala hun stem. Maar toen hij uiteindelijk president werd, vertrokken er al snel twee kabinetten (Lerner en Valdés) en Humala beloofde dat er normen opgesteld zouden worden voor een nieuw soort mijnbouw. Inmiddels zijn we ongeveer twee jaar verder en het enige wat de president tot nu toe heeft gedaan is, door het aanpassen van regels, macht geven aan politie en soldaten zodat ze de sociale conflicten ten gevolge van grootschalige mijnbouw kunnen aanpakken. Hiervoor mag men om het even welk wapen gebruiken en kan men straffeloos slachtoffers maken zonder enige vorm van vervolging.

De MERs (milieueffectrapporten) van de mijnen moeten nu stilaan goedgekeurd worden, terwijl de ambtenaren die trachten tussen te komen of te verhinderen dat de MERs worden goedgekeurd, bedreigd worden met sancties. Er werden normen opgelegd om archeologisch erfgoed niet langer te beschermen: geen enkele aanvraag voor een certificaat ter bescherming van een site wordt nog goedgekeurd. Anderzijds, heeft de regering van Humala een wet uitgevaardigd die inheemse volkeren het recht geeft op het houden van referenda. Vervolgens echter werkte de president een reglement uit dat de uitvoering van de referenda bemoeilijkt en beperkt. Het is zelfs zo dat, door de druk van de oliebedrijven, men voorstelt om de wet zelfs niet toe te passen.

Maar niet enkel Ollanta Humala handelt op deze manier. Hoewel zijn echtgenote Nadine zich zeer kundig onuitgesproken laat over het conflict van het Conga mijnbouwproject met de bevolking van Cajamarca, zal er ongetwijfeld op zekere dag een interview verschijnen in het tijdschrift ‘Cosas’ dat onthullen zal dat Ollanta twijfelde, terugkrabbelde en schrik had maar dat zij hem had gezegd: “Doe het, je moet het project doorzetten. Vervang Lerner en bel Valdés zodat ze orde brengen bij de anti-mijnbouw activisten.” Hierdoor kreeg Ollanta het lef en steunde hij Oscar Valdés vervolgens in alles wat hij deed. Op dat moment begonnen er gewonden te vallen, werden er mensen willekeurig gedetineerd en gemarteld, en vielen er vijf doden omdat deze anti-mijnbouw activisten het recht op water verdedigden in Cajamarca, Celendín en Bambamarca.

Maar het vreedzaam verzet naar het voorbeeld van ‘los Guardianes de las Lagunas’ is er nooit gekomen. Ondanks men analisten en adviseurs had aangenomen om te beslissen of het bij de protestanten gaat om “anti-mijnbouw manifestanten”, “politieke manifestanten”, “manifestanten gefinancierd door ngo’s of door de drugshandel”, “onverantwoorde manifestanten die zich verzetten tegen de investeringen, tegen de ontwikkeling, tegen het land,…”, werd gezegd dat de protestanten zich verzetten tegen de vooruitgang die de mijnbouw aanreikt. Men vergeet echter te vermelden dat de mijnbouw het land van meer dan duizend boeren vervuilde in Choropampa (2000), dat er massieve sterfte van forel plaatsvond in verschillende rivieren, dat het het leven van Isidro Llanos Chevarría gekost heeft in Combayo (2006), dat milieuactivisten bespioneerd en bedreigd werden als ze niet bij hun netwerk van corruptie aansloten of zich niet lieten overtuigen door de mediacampagnes (bewezen tussen 2006-2008; i.v.m. Business Track) en dat men met hard geweld boerenfamilies trachtte aan te vallen tijdens de ramp van 3 juli 2012 waarbij men vanuit helikopters op ongewapende burgers vuurde. Dat waren de communicatiemiddelen die de regering gebruikte om duidelijk te maken dat de rechtsstaat en de wet gehoorzaamd moesten worden.

Paradoxen bij deze schandalige gebeurtenis zijn er in overvloed. Degenen die voor het recht op water en voor het naleven van de ruimtelijke ordening manifesteerden en diegenen die wetten voorstelden om waterbronnen te beschermen en aanstuurden op het wettelijk verbod op giftige stoffen zoals kwik en cyanide, werden aangeklaagd en gevangengezet. Hetzelfde lot trof de autoriteiten die voor hun volk wilden opkomen. De voormalige generaal Oscar Salazar, congreslid en lid van de partij van Fujimori eiste de gevangenschap van de regionale regeringsleider van Cajamarca, terwijl Willax TV vroeg om “de leiders van de boerengemeenschappen die de onwetende boeren manipuleerden, over te leveren”.

En dan is er nog premier Juan Jiménez die zijn handen in onschuld trachtte te wassen. Hij is de meest besproken van de vier eerste ministers die recentelijk in de regering zetelden. Lerner, de eerste in rij, had niet door dat Valdés zijn positie als eerste minister al had ingenomen, toen hij probeerde te onderhandelen met het gemilitariseerde Cajamarca tijdens de rampzalige maand december in 2011. Valdés had geen bevelen nodig om anderen aan te zetten om te vermoorden, want dat was precies wat hijzelf als instructeur in de militaire school aangeleerd had aan de cadet Ollanta Humala. Met Juan Jiménez was het misschien anders geweest. Hij was burger en advocaat, maar uiteindelijk bleek hij met weinig woorden de domste en de gruwelijkste van de korporaals. Zonder dat dit van hem verwacht werd, gehoorzaamde hij niet enkel aan de ex-commandant (Humala), maar ook was hij zeer trouw aan diens echtgenote. Premier Villanueva, die net zo snel terug weg was als hij gekomen was, werd er door Nadine van beschuldigd ‘Fujimorist’ te zijn. Van de huidige eerste minister, Cornejo, weten we al dat zijn politieke doel is om te profiteren van private contracten met de staat.

Mijnbouwproject Conga staat in een stevige positie, hoewel men niet op kan tegen de patrouilles die door de boeren georganiseerd worden, om te beletten dat de bergmeren niet ontwaterd zullen worden door Conga om plaats te maken voor de  “open-pit” mijnbouw; tenzij de overheid een nieuw hoofdstuk start van wat de Cajamarcaanse journalist Jorge Pereyra de naam ‘mijnbouw-militaire barbarij’ geeft gegeven. En zelfs dan is het nog niet zeker aangezien de boerenpatrouilles reeds hebben aangetoond dat ze de terroristische wreedheden van de Peruaanse autoriteiten in de regio aankunnen en dat ze voldoende georganiseerd zijn om de mijnbouwbarbarij te doen stoppen.

Zou dat niet de reden zijn waarom Juan Jiménez –de oud-premier die in Lima weinig sprak, maar nu het land vertegenwoordigt in de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) – nu vanuit Washington verklaart dat de “voorzorgsmaatregelen” die werden aangevraagd voor het stilleggen van het Conga-project, inmiddels zijn afgewezen? Juan Jiménez tracht om zo de internationale opinie te misleiden en de realiteit en feiten te doen vervagen.

Na gedocumenteerd bewijs van mensenrechtenschendingen door de Peruaanse staat tegen verdedigers van de wateren, de boerenpatrouilles en hun leiders, hebben de advocaten Raquel Yrigoyen en Zulma Villa van het Internationaal Instituut voor Recht en Samenleving (IILS), een resolutie bereikt die tot voorheen ongekend was in Perú en Latijns-Amerika. In dit mijnbouwconflict vraagt de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten (IACHR) aan de Peruaanse staat om voorzorgsmaatregelen te nemen ten gunste van de 46 leiders van de boerengemeenschappen, evenals ten gunste van de familieleden van Chaupe en een lokale journalist, opdat “hun leven en integriteit beschermd worden”. De IACHR legt deze maatregelen echter enkel op wanneer aan drie strenge eisen wordt voldaan en er sprake is van ‘ernstig en dringend risico dat onherstelbare schade zou veroorzaken’.

Jiménez had niets belangrijkers te doen dan misbruik te maken van de pers in Lima om te doen uitschijnen dat de maatregelen die worden opgelegd van weinig belang zijn. Zo ontstond er één grote leugen dat de IACHR er uiteindelijk toe geleid heeft om groen licht te geven aan het mijnbouwproject Conga. Dit is echter volledig onterecht, en over de petitie die gevoerd werd om het project te bevriezen –tevens opgesteld door de IILS– heeft de IACHR zich nog steeds niet uitsproken en loopt ook nog steeds verder. Er is dus noch groen licht, noch rood licht voor het mijnbouwproject en het tegenovergestelde beweren is daarom onjuist.

Ondertussen doet de praatgrage Jiménez geen half werk en tracht hij om de vorderingen bij de opbouw van het mijnbouwproject te steunen (dat nooit werd stopgezet, waarover men dus gelogen heeft). Tegelijkertijd verantwoordt hij het niet nakomen van de veiligheidsmaatregels die door de IACHR opgelegd werden om de patrouilles en boeren te beschermen. Er zijn ‘ernstige en dringende risico’s voor de levens’ van deze boeren en wel omdat de Peruaanse staat dit zo heeft toegelaten. Uiteraard publiceert de pers van Lima geen krantenkoppen zoals: “Door de ernstige en dringende risico’s, neemt de IACHR voorzorgsmaatregelen om ‘los Guardianes de las Lagunas’ te beschermen” of “Peruaanse staat moet de veiligheid garanderen aan de manifestanten voor water in Cajamarca”, en zeker niet ​​“Omdat er voor de tegenstanders van de Congamijn levensgevaar heerst, neemt de IACHR maatregelen voor hun bescherming.”. Integendeel, de officiële pers blijft het vuile werk doen, net als in de wreedste dagen van Fujimori, waardoor er krantenkoppen verschijnen zoals:

Peru21: “IACHR verwerpt het verzoek van de anti-mijnbouw activisten uit Cajamarca om het Conga project stil te leggen.

Gestión: “IACHR verwerpt de vraag om het Conga project te annuleren.”

Klaarblijkelijk zijn de mijnbouw en de regering niet geïnteresseerd in een vreedzame oplossing voor het door Yanacocha gecreëerde conflict. Zij doelen nog steeds op de vernieling van het fragiele aquatische ecosysteem waarvan duizenden Cajamarcanen afhankelijk zijn en welke de productieve economische diversificatie in de regio waarborgt.

Daarom heeft het Grondwettelijk Hof de behandeling van de klacht tegen de Congamijn stopgezet. Wat betreft de ruimtelijke ordening, de bescherming van de natuurlijke waterbronnen en het verbod op mijnbouw met cyanide en kwik worden de wetsvoorstellen noch besproken, noch goedgekeurd door het Congres. Het Congres vreest namelijk de verordeningen ter bescherming van de natuurlijke waterbronnen en stroomgebieden in en door de gemeentes Celendín (2002) en het departement Cajamarca (2011) en over de bescherming van het aquatische ecosysteem in de zone van de bergmeren van Conga.

Het is zo dat de overheid de aandacht moet afleiden van de veiligheidsmaatregelen aangezien de IACHR aan het licht heeft gebracht dat 45 boeren en boerinnen en één journalist die zich verzetten tegen het omstreden mijnbouwproject in ‘ernstig en dringend levensgevaar verkeren, die tot onherstelbare schade zou kunnen lijden’. Dit is de waarheid en de heer Jiménez, het cabinet van “omgekochte” ministers en de schreeuwende pers kunnen deze feiten niet langer verbergen. De rechtvaardige strijd voor de verdediging van het water in Cajamarca zal hardnekkig blijven doorgaan. Als iemand het leven van de wateractivisten, boerenpatrouilles, de familie van Máxima Chaupe of van de onafhankelijke journalisten bedreigt dan zal dit de verantwoordelijkheid van de Peruaanse staat zijn.

De aandeelhouders, de eigenaars van pensioenfondsen die hun geld geïnvesteerd hebben in aandelen van de Congamijn moeten de waarheid kennen en diegenen die hen hierover informeren zullen niet de marionetten van Jiménez zijn, maar de advocaten en risicoadviseurs van Conga. Laat ons hopen dat het bewustzijn en rechtvaardigheid deze keer op de eerste plaats komen te staan. Geen enkele investering, hoe belangrijk deze ook mag zijn, heeft het recht om het leven van de burgers van een natie in ernstig gevaar te brengen. We kunnen echter niet negeren dat er vandaag de dag in Peru commandanten zoals Carlos bestaan, instructeurs zoals Valdés en dat de media misdrijven kan vermommen als ‘het recht van de staat’

Originele tekst ‘Mineria gourmet: receta para destruir el medio ambiente: abusa y miente‘ geschreven door Marco Arana Zegarra (Cajamarcaan, socioloog, ecopolitiek en mensenrechten, leider van aarde en vrijheid)

Vertaling door Silke Ronsse en Carlos Ronda

_______________

Om meer te weten over de realiteit en de reikwijdte van de voorzorgsmaatregelen door de IACHR (Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten) voor de boeren die bedreigd worden door het Conga mijnbouwproject, ga naar het IILS (Internationaal Instituut voor Recht en Samenleving).

www.derechoysociedad.org

Tel 51-1-330-9139 (iids@derechoysociedad.org)

Wordt duurzaamheid de nieuwe trend in elektronica?

De slechte arbeidsomstandigheden, het gebruik van conflictmineralen en de torenhoge ecologische voetafdruk van productie en end-of-life processen zijn enkele niet-duurzame aspecten van de levenscyclus van elektronica. Enter “Fairphone”, de eerste smartphone met een groen en eerlijk imago. Traditionele elektronicamerken vermelden echter steeds vaker op hun websites dat ook zij inspanningen leveren om duurzamer te worden.

GROTE VERSCHILLEN

In een recent rapport van Rank a Brand en Milieudefensie, initiatiefnemer van de Wat Schuilt Er Achter Je Scherm campagne, lees je wie serieuze stappen zet in de richting van duurzaamheid en wie de “greenwashers” zijn. Het volledige rapport kan je hier downloaden. We vatten hieronder de belangrijkste resultaten samen.

GROTE VERSCHILLEN

Rank a Brand onderzocht de inspanningen van 20 elektronicamerken op vlak van klimaat, milieu en arbeidsomstandigheden. Uit het onderzoek blijkt dat de scores van de merken erg uiteenlopen: Fairphone neemt als nieuwkomer meteen de koppositie in met 22 van de 37 mogelijke punten en scoort daarmee een B-label (‘Goed op weg’). Sommige gevestigde namen zoals HTCen Huawei scoren bijzonder laag: een E-label. Elektronicagiganten Apple (15 punten) en Nokia (14 punten) doen het daarentegen redelijk en behalen een C-label.

WAT GAAT GOED?

Een opvallend positief resultaat uit het rapport is dat elk van de 20 merken een beleid heeft om de uitstoot van CO2 te verminderen. Ook hebben bijna alle merken (19) een gedragscode voor toeleveranciers die een garantie moet bieden op een veilige en hygiënische werkplaats zonder gedwongen arbeid, kinderarbeid of discriminatie. Meerdere merken zijn bovendien aangesloten bij initiatieven die trachten de handel in conflictmineralen tegen te gaan, zoals Solutions for Hope en het Conflict-Free Tin Initiative (CFTI). Zeventien merken werken samen met tenminste één van dergelijke initiatieven en zeven merken met ten minste vier. BlackBerry loopt hierbij op kop en werkt samen met vijf verschillende initiatieven.

WAT MOET BETER?

Hoewel alle merken een beleid hebben om hun CO2-uitstoot te verminderen, laten weinig merken daadwerkelijk resultaten zien op dit gebied. Minder dan de helft van de merken (9) publiceren data over de eigen CO2-uitstoot en laten een daling optekenen van minstens 10% in de afgelopen vijf jaar. Slechts vijf merken hebben een scherp doel gesteld om hun eigen CO2-uitstoot in de komende jaren te beperken. Verder hebben slechts drie merken (Nokia, HP en Lenovo) doelstellingen geformuleerd om CO2-uitstoot te verminderen in de meest vervuilende productiestromen, zoals fabricage, die zich typisch buiten de eigen bedrijfsvoering bevinden. Dit resultaat is teleurstellend gegeven de hoogdringendheid van CO2-limiterende maatregelen in de context van de klimaatopwarming. Apple geeft het goede voorbeeld door sterk in te zetten op groene energie.

MILIEU-ONVRIENDELIJKE ELEKTRONICA-INDUSTRIE

De meeste elektronicamerken scoren bijzonder slecht op vlak van milieuvriendelijkheid. Slechts twee merken (Fairphone enSamsung) gebruiken tenminste 10% gerecycled plastic in hun producten. Slechts drie merken (Fairphone,Toshiba en ASUS) zamelen tenminste 5% van de verkochte producten in voor recyclage. Belangrijk voor zowel consument als milieu is dat slechts twee merken (Fairphone en Lenovo) maatregelen treffen om de levensduur van hun producten te verlengen, bijvoorbeeld door reserve-onderdelen en eenvoudige reparatiehandleidingen aan te bieden. Dit soort van ingrepen kunnen de milieu-impact van een product drastisch reduceren. De meeste merken blijven vasthouden aan het concept van geplande veroudering (planned obsolescence) waarbij een telefoon als een soort van wegwerpproduct wordt beschouwd. Opmerkelijk is dat geen enkel merk standaard een garantie biedt van ten minste drie jaar.

EERLIJKE MINERALEN EN METALEN

Bij de winning van grondstoffen voor elektronica komen allerlei problemen naar voor. Tropische eilanden worden vernield enkleinschalige mijnwerkers leven vaak onder de armoedegrens. Verder worden opbrengsten in sommige landen, zoals in Congo, gebruikt om burgeroorlogen te financieren. Inmiddels hebben de meeste merken een beleid om de aanschaf van zogenaamde conflictmineralen aan te pakken. Verschillende smelters in de productieketen zijn geïdentificeerd en een klein deel heeft inmiddels de ‘conflictvrije’ status. Ook mijnen worden meer en meer conflictvrij gemaakt. Ondanks het engagement van verschillende merken evolueert dit proces echter te traag. Alleen Fairphone en Apple kunnen aantonen aan dat ze conflictvrij tin gebruiken. Fairphone gebruikt verder ook eerlijk tantalum.

ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN IN FABRIEKEN MOETEN BETER

De arbeidsomstandigheden in de elektronicafabrieken is een harde noot die nog dient gekraakt te worden. Slechts twee merken (Fairphone en HP) rapporteren over de resultaten van hun beleid voor arbeidsomstandigheden en geven aan dat tenminste 95% van de toeleveranciers gecontroleerd wordt. Geen enkel merk toont echter aan dat de arbeidsomstandigheden een aanvaardbaar niveau bereiken. Apple zet een stap in de goede richting via een samenwerking met de Fair Labor Association, maar ook voor Apple blijkt er nog een lange weg te gaan. Behalve Fairphone gebruikt geen van de onderzochte merken een gedragscode waarin het recht op een leefbaar loon wordt erkend.

CONCLUSIES

Uit de resultaten blijkt een duidelijke tendens naar duurzaamheid bij een deel van de elektronicamerken (Fairphone, maar ook Apple en Nokia, zij het in mindere mate). De meeste merken hebben echter nog een lange weg af te leggen. Verschillende grote merken, zoals HTC, Windows, LG, Asus, Nintendo, en Huawei, hebben zelfs een bijzonder slechte score behaald. Wie meer duurzame elektronica wil, kan zich laten horen via Rank a Brand: Por een merk!

Meer info