Lago Poopó, 100 dagen na de ramp

18 en 19 november 2014: duizenden vissen en honderden vogels spoelen over een lengte van meer dan 20 kilometer dood aan op de westelijke oever van het Poopó-meer in Bolivia. Het departement Oruro is verontwaardigd en geschokt. Nieuwsberichten en foto’s van de ramp zijn gedurende enkele weken hot topic. Maar zoals het elke (natuurlijke) ramp vergaat, kraait na enige tijd geen haan er nog naar.

Toch blijven bijna 4 maanden later de vissen, weliswaar in geringere aantallen, dood aanspoelen. De kadavers van 2014 liggen er nog steeds. Voor de vissersbevolking rond het meer is er nog niets veranderd.

De visvangst, en daarbij hun belangrijkste bron van inkomsten is gereduceerd tot quasi zero.

 

Mogelijke oorzaken…   

 

‘Ze zijn gekomen, namen foto’s en hebben beloofd ons te helpen. We zijn bijna vier maanden verder, en we hebben niemand meer terug gezien.’ 

De publieke opinie zucht als één man ‘cambio climático’ (klimaatsverandering), flink aangestuurd door de departementale en municipale overheid. Nochtans klinken vanuit enkele hoeken verwoed andere stemmen voor het aanduiden van de oorzaak: ‘MIJNBOUW’, verklaren zowel enkele afgevaardigden van het ministerie van gezondheid, Centro de Ecología de Pueblos Andinos (CEPA) en bovenal de vissers zelf: ‘Zware metalen afkomstig van grootschalige mijnbouw komen in het meer terecht via verscheidene rivierarmen ten noorden van het meer.’ Wellicht moet de echte oorzaak gezocht worden in een combinatie van beiden: zware metalen, een verhoogde zoutconcentratie, langdurige periodes van droogte, en een hevige wind die de vissen, die wellicht al enige tijd dood in het meer lagen, naar de oevers dreef.

Er werden stalen genomen, zowel van het water als van de grond, maar de officiële resultaten laten op zich wachten. ‘Aangezien Oruro geen toxicologisch centrum heeft, worden alle stalen onderzocht aan de universiteit van Cochamamba en La Paz. En dergelijke analyses hebben hun tijd nodig’, verklaarden enkele publieke functionarissen van de overheid. ‘De mijnbouwgiganten betalen zwijggeld aan de onderzoekers om de harde cijfers niet te publiceren en de publicatie zo lang mogelijk uit te stellen. Dat deden ze vroeger ook al’, zegt Jhonny Terrazas van de unidad Justicia Socio-Ambiental (tak van sociale en ecologische gerechtigheid) te CEPA.

En ondertussen gebeurt er niets. ‘Ze zijn gekomen, namen foto’s en hebben beloofd ons te helpen. Ondertussen zijn we bijna vier maanden verder, en we hebben niemand meer terug gezien.’  Valerio Rojas en zijn vrouw, de autoridades originarias (lokale autoriteiten) van de gemeenschap Untavi zijn de wanhoop nabij. Hun geloof in de overheid is gekelderd. ‘Niets is veranderd, hier langs de oevers van het meer. Ze moeten ons helpen met het opruimen van de vis-& vogelkadavers. Wij kunnen dit niet alleen, het zijn er te veel. En ze blijven aanspoelen, nog elke dag opnieuw.’

 

En de vissers? 

 

‘Evo at zelf ooit vis uit dit meer. Hoe kan hij ons zo vergeten?’ 

In de gemeenschap Untavi, de hardst getroffen zone door de ramp, zijn 4 Aymara-vissers-coöperatieven actief. Alleen al hier trof de ramp zo’n 200 mensen.  Maar dat is lang niet alles. In verschillende provincies rondom het meer leven om en bij de 1.780 families van de visvangst. De meerderheid van deze families komen uit Quechua en Aymara-gemeenschappen, waar gemiddeld iets meer dan de helft van de inwoners leeft van de agricultuur en het houden van schapen en llama’s. Deze buren kunnen in geval van nood voor een tijdelijk opvangnet zorgen voor de vissersfamilies.

Echter, op de oostelijke oever zijn ook 3 Uru-gemeenschappen rechtstreeks afhankelijk van de visvangst (Llapallapani, Vilanique y Puñaca). Als originele bewoners van het gebied en als ‘gente del agua’ waren ze eeuwenlang de meesters van het meer. Diezelfde identiteit als ‘mensen van het meer’ wordt sinds de kolonisatie, en tot op de dag van vandaag door naburige Aymara-& Quechua-gemeenschappen echter gebruikt om hen de toegang tot gronden te weigeren en te marginaliseren. De ramp treft deze kwetsbare minderheidsgroep dus het hardst. ‘Het water is in de afgelopen decennia altijd blijven dalen en het meer trekt zich alsmaar meer terug. Tegenwoordig gaat het zo: als het regent, is er meer, als het niet regent, is er geen meer. En nu is er ook al geen vis meer…’, zegt Andrés, vertegenwoordiger van de Uru’s in het departement Oruro. ‘Aymara’s hebben quinoa, wij hebben noch grond noch vis; we krijgen alleen maar meer mijnbouw (in provincie Poopó)’, vult Rofino aan, president van de ‘Nación Originaria de los Urus’. ‘Evo (Morales, president van Bolivia) at zelf ooit vis uit dit meer. Hoe kan hij ons zo vergeten? Hoe moeten we nu overleven?’

Is er dan werkelijk niets meer van leven in het meer? ‘Weinig’, zucht Valerio Rojas, uit Untavi. ‘We moeten zoeken, en geluk hebben. We vissen telkens 1 of 2 nachten aan een stuk door, en kunnen thuiskomen met ofwel 10 vissen (Pejerrey of Kachari) ofwel 10 kilo vis, niemand die het kan voorspellen.’ De vangst wordt verkocht aan een gemiddelde prijs van 20 bolivianos per kilo (iets meer dan 2,5euro). Als de familie geluk heeft en de vangst groot genoeg is, kunnen ze zelf ook wat eten. ‘Maar we willen de studies van onze 5 kinderen kunnen betalen, dus de verkoop krijgt voorrang’.

Papieren verantwoordelijkheden

 

Is er dan geen enkele instelling die zich om het voortbestaan van het meer en –belangrijker- de mensen die er van afhankelijk zijn, bekommeren, hoor ik u denken? Op papier wel. En veel. Zo bestaat het programma Cuenca Poopó (een samenwerkingsverband tussen de Boliviaanse staat, het departement Oruro en de Europese Unie) ter conservatie van het Poopó-bekken. Het Poopó-meer werd in 2002 ook uitgeroepen tot ‘sitio Ramsar’ in de internationale Conventie voor het beschermen van kritieke wetlands-ecosystemen in de wereld. Het meer staat dus zelfs in internationale (papieren) verdragen onder bescherming.

Bovendien is in augustus 2014, amper 3 maanden voor de ramp nog een nationaal ‘Compendio Normativo de la Madre Tierra’ uitgegeven door de Boliviaanse staat. Het compendium bevat een resem normen om in een harmonische en evenwichtige relatie te leven met ‘Madre Tierra’, omschreven in de introductie als ‘onze primaire gedeelde verantwoordelijkheid’. En alsof dat nog niet genoeg is werd na de ramp in november 2014 in het departement Oruro een wet uitgevaardigd die Lago Poopó uitroept als ‘Zona Departamental de Emergencia y Desastre’.

Als al deze instellingen hun verantwoordelijkheden zouden opnemen en hun papieren beloftes ook in daden zouden omzetten, dan zouden de getroffen gemeenschappen onder de voet moeten gelopen worden met aanboden van structurele ondersteuning en hulp. Of beter nog, dan zou de ramp wellicht nooit hebben plaatsgevonden.

Hoe moet het verder?  

 

‘De internationale wereld daarbuiten moet iets doen, want hier gebeurt er niets.’ 

 

Moeten we het meer en zijn mensen dus maar beter opgeven? Dat is wel het laatste waar CEPA – die al jarenlang helpt met het ondersteunen en versterken van gemeenschappen in de regio – aan denkt. Als de autoriteiten niets doen, dan nemen we zelf maar de touwtjes in handen, zo luidt het. En dus werd er vergaderd, werd een coördinatie van 11 vissers-coöperatieven opgericht (die nu nog in zijn startblokken staat, maar waarin zowel Aymara’s als Uru’s vertegenwoordigd zijn) en werd er georganiseerd: In april staat een grote conferentie gepland, waarop zelfs Evo Morales zal worden uitgenodigd. Doel:  Het uitroepen van het meer tot nationaal patrimonium van Bolivia & het opstellen van een concrete agenda met haalbare doelstellingen in de nabije toekomst voor het redden van het meer en het ondersteunen van de getroffen bevolkingen.

De conferentie zal voorafgegaan worden door 3 dagen van bijeenkomsten tussen departementale, nationale EN internationale instellingen, om alle onderzoeken die ooit in en rond het meer zijn uitgevoerd te bundelen en te presenteren op de conferentie in april.

Maar hoe aan dit alles te beginnen zonder eerst gehoor te geven aan de getroffen gemeenschappen zelf, die zich helemaal onderaan de ladder van macht en geld bevinden, en tot nu toe flink genegeerd werden? CEPA heeft daarom volgende week een ‘conversatorio’ gepland. De verschillende getroffen gemeenschappen zijn uitgenodigd om die dag hun ervaringen – zowel historisch, socio-cultureel, economisch als ecologisch – te delen en hun aanklachten en eisen duidelijk te stellen; wat de basis van alle verdere (onder)handelingen zou moeten (en hopelijk zal!) worden.

‘De internationale wereld daarbuiten moet iets doen, want hier gebeurt er niets’, zo wenst Valerio Rojas. Laat ons hopen dat met alle geplande activiteiten in de komende maanden aan zijn wens gehoor wordt gegeven.

En dat dit bericht alvast een eerste aanzet mag zijn…

Artikel door Lien Vermeersch


Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.