Neo-extractivisme en repressie van sociaal protest in Bolivia

Lore Raport, 18 februari 2019

Boliviaanse Altiplano

We kijken uit over een gigantische droge zoutvlakte. Bootjes liggen omgekeerd op de barsten in de zilte grond. In de dorpen rondom leggen technisch werkloze vissers zich noodgedwongen toe op het verbouwen van quinoa en het telen van een kleine veestapel in een daarvoor verre van ideale omgeving. De Uru Murato hebben niet de gewoonte om aan landbouw te doen, maar met het finaal uitdrogen van het Poopó-meer, verloren ze niet enkel hun kostwinning, maar vooral een fundament van hun identiteit. Een aanzienlijk deel van de bevolking ging op zoek naar een nieuw leven in de stad of zelfs in het buitenland, naar een nieuwe job op soms honderden kilometers van hun oorspronkelijke woonplaats.

“Klimaatverandering” wordt door de Boliviaanse overheid aangeduid als dé grote oorzaak, CO2-uitstotende industrielanden en water verspillende buurlanden met de vinger gewezen. Zeker niet onterecht, maar dan wordt een niet onbelangrijk deel van de werkelijkheid duchtig onderbelicht. Wandel je stroomopwaarts langs de Desaguadero, de stroom die het water vanuit het Titicaca-meer naar het Uru Uru- en het Poopó-meer leidt (of leidde), dan bots je onvermijdelijk op een ander element dat het uitdrogen van deze laatste in de hand werkte: mijnbouw, een 350-tal sites in alle soorten en maten liggen verspreid in het gebied rond de rivier. Naast een schare kleine en grotere coöperatieve mijnen, ook een aantal grootschalige projecten in handen van multinationals of de staat. Elk met hun onomkeerbare impact op de omgeving en haar bewoners.

 

Een hardnekkig extractivistisch groeimodel

Mijnbouw zit diep verweven in de Boliviaanse politiek en samenleving, wat de complexiteit van actuele conflicten in de sector verklaart. Metalen werden al ontgonnen nog voor de Spaanse kolonisator er z’n schatkist mee vulde. De aantrekkingskracht van de rijke Boliviaanse bodem voor buitenlandse investeerders is sindsdien enkel gegroeid. Ondanks herwonnen controle over eigen natuurlijke rijkdommen door de onafhankelijkheid in 1825, nationaliseringen in de mijnbouwsector in de jaren ’50 van de vorige eeuw en het “proceso de cambio” (veranderingsproces) van huidig president Evo Morales, ondervindt de Boliviaanse bevolking weinig structureel verschil. Nationale ontwikkelings- en soevereiniteitsstrategieën blijven (contradictorisch genoeg) consequent gebaseerd op de ontginning en export van primaire grondstoffen als één van de voornaamste pijlers. De nieuwe mijnbouwwet die in 2014 die van 1997 verving, lijkt bovendien gedirigeerd door mijncoöperaties en (internationale) private bedrijven en zet de privatiseringstrend van de jaren ’80 en ’90 verder.

 

Terug naar Oruro

Met gunstige fiscale regimes en beperkte restricties zette Bolivia de poorten toen wijd open voor multinationale bedrijven die tot op de dag van vandaag aanwezig tekenen en waarin het aandeel van de Boliviaanse staat vaak van klein naar nog kleiner evolueerde. Een product daarvan is Kori Kollo, een open pit goudmijn aan de oever van de Desaguadero die het edele metaal ontgint met behulp van cyanide. De mijn is intussen niet meer actief (de enorme krater werd gevuld met water van de rivier) en grootste aandeelhouder Newmont verkocht reeds in 2009 zijn aandelen. De negatieve gevolgen voor omgeving en bevolking blijven echter voelbaar, niet in het minst door de niet onbelangrijke bijdrage aan de uitdroging van het Poopó-meer.

Staatsmijn Huanuni, gelegen in het rivierbekken van diezelfde Desaguadero, doet het niet beter. Ertsafval wordt rechtstreeks geloosd in de rivier met verzuring en hoge concentraties zware metalen in het rivier- en grondwater tot gevolg. Omliggende gronden worden overspoeld met sediment en getekend door zoutafzetting wat landbouw en veeteelt er quasi onmogelijk maakt.

Dit zijn slechts twee (grotere) van de ontelbare mijnbouwsites die de Boliviaanse Altiplano bevolken en vervuilen. Controle (zowel door fiscus als milieu-expert) is minimaal, een kader en maatregelen ter bescherming van het milieu quasi afwezig en op de beloofde welvaart waar de inkomsten uit de sector voor zouden zorgen, wordt nog steeds (met het nodige ongeloof) gewacht.

 

Sociaal protest, pogingen tot het kraken ervan en papieren antwoorden

Reeds decennia ondervinden plaatselijke bewoners impact van de mijnbouwactiviteiten in de omgeving. Een bevolking die zich steeds bewuster is van en aandringt op haar recht om gehoord te worden en beslissingen van de centrale overheid (in dit geval wat betreft privaat kapitaal en de bestemming van grond en water) in vraag stelt. De 80 gemeenschappen uit het rivierbekken en rond de Uru Uru en Poopó-meren (die zich in 2006 verenigden in CORIDUP – Coordinadora en Defensa de la Cuenca del Río Desaguadero, los lagos Uru Uru y Poopó) bonden de strijd aan met overheid en multinationals voor eerlijke compensatie, maatregelen tegen verdere vervuiling en ter verdediging van verdere mensenrechtenschendingen.

Zij worden hierin bijgestaan door onder andere CEPA, een NGO die gebaseerd is in de nabijgelegen stad Oruro en die zorgt voor informatiedoorstroom, technische bijstand en het tillen van zichtbaarheid en lobby-werk naar regionaal, nationaal en zelfs internationaal niveau.

Een confrontatie die onvermijdelijk gepaard gaat met intimidatie. Dit conflict dat in eerste plaats inspeelt op direct voelbare gevolgen van menselijke ingrepen in de natuurlijke omgeving, gaat breder over democratie, wiens rechten en stem het meest tellen in politieke economische besluitvorming en over verschillende mogelijke ontwikkelingsmodellen en hun impact. Een discussie waar unanimiteit binnen de verschillende partijen een utopie is en waar polariseren de uitverkoren strategie is van de centrale overheid om protest de kop in te drukken. (herkenbaar?)

Toch kreeg de niet aflatende strijd van de bevolking al enkele antwoorden, zij het voor het grootste deel op papier. Sinds 2002 zijn de meren Poopó en Uru Uru Ramsar-gebied of internationaal beschermd natuurgebied. Van 2009 tot 2012 werd een tekortschietende audit uitgevoerd om de impact van de Kori Kollo mijn te meten. Het gebied rond het rivierbekken van de Desaguadero werd in 2009 uitgeroepen tot rampgebied met bijhorend stappenplan om een opvangbekken voor afval en een nieuwe verwerkingsfabriek te bouwen om afvallozing van de Huanuni-mijn drastisch in te perken. Tien jaar later zijn bekken en fabriek nog steeds niet werkzaam. Intussen blijft de Desaguadero-rivier de vuilbak voor ertsafval.


Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.