Vervuiling in het Poopó-meer: harde cijfers en de weg naar beter…?

Vervuiling in het Poopó-meer: harde cijfers en de weg naar beter…?

Mijnbouw leeft in Oruro. En dat heeft het altijd gedaan sinds de kolonisatie. Maar mijnbouw vervuilt ook, en sinds de introductie van cyanide en andere chemicaliën in het ontginningsproces van mineralen meer dan ooit. Waar voor de jaren ’80 mijnbouw en agricultuur perfect naast mekaar bestonden, klinken in de laatste decennia steeds meer verontwaardigde stemmen over mislukte oogsten, een verminderde visvangst en een tekort aan –proper- water in de rivieren. Mijnbouw, zeggen de getroffen gemeenschappen (en CEPA); klimaatsverandering, klinkt het vooral in politieke kringen.

Sinds de ecologische ramp in november 2014, waarbij duizenden vissen en honderden vogels dood aanspoelden op de oevers van het Poopó-meer, klinken de protesten dat er ‘iets’ moet gebeuren luider dan ooit. Want voor de vissers blijft er amper – tot geen –  vis meer over, en de boeren zien hun toegang en de kwaliteit van water voor hun akkers en vee alsmaar slinken…

CEPA, het Centro de Ecología de Pueblos Andinos in Oruro, verdedigt en ondersteunt al 20 jaar de gemeenschappen in de provincie en doet dat nu dus eens te meer. Op 22 april organiseert CEPA een grote conferentie die hier in Oruro zal plaatsvinden. Tientallen belangrijke nationale en internationale organisaties zijn uitgenodigd, alsook departementale en nationale overheidsinstellingen (zelfs Evo Morales staat op de genodigden-lijst). Het doel is om die dag het Poopó-meer in een nationale wet uit te roepen als patrimonium en bijgevolg de nodige economische en technologische middelen ter beschikking te stellen voor de preservatie van het meer en het ondersteunen van de getroffen gemeenschappen.

In andere woorden: men wil dat de reeds maandenoude beloftes van verschillende instanties eindelijk realiteit worden…

Om tot een dergelijke concrete agenda te komen is uiteraard een grondige voorbereiding nodig. En die is hier volop aan de gang… Niet enkel op het kantoor van CEPA, maar wel samen MET de gemeenschappen, mét nationale en internationale organisaties en binnenkort ook mét overheidsinstanties… Zo werd op 6 maart onder andere de ‘socialización del Programa Cuenca Poopó’ plaats. Een verslagje:

SOCIALIZACIÓN DEL PROGRAMMA CUENCA POOPÓ

Op 6 maart vond de “socialización del Programma Cuenca Poopó” plaats. Het programma, een samenwerking  tussen de Boliviaanse staat, de Orureense departementale overheid en de Europese Unie, wil met hun ‘Plan Director de la Cuenca del Lago Poopó’ een betere, gelijke toegang en vooral een meer duurzaam gebruik van water in de provincie Oruro verzekeren. Met een bedrag van bijna 3,5miljoen bolivianos heeft het Plan Director een korte, middellange en lange termijndoelstelling. Tot nu toe zijn enkel nog maar strategische – territoriale en sectorale – richtlijnen uitgewerkt, dus het Plan staat nog in zijn kinderschoenen.

Op 6 maart presenteerde ingenieur Carlos Huayta (die zijn diploma aan de Katholieke Universiteit Leuven behaalde) alvast de eerste resultaten van technische studies in en rond het meer. Het voltallige CEPA bestuur, CORIDUP, vertegenwoordigers uit verschillende geïnteresseerde gemeenschappen en de pers tekenden present. En die resultaten… zijn  –zoals min of meer verwacht- zorgwekkend:

Vervuiling troef

Wat iedereen al wel wist, werd eindelijk met harde cijfers bevestigd: de vervuiling in het meer is immens. Per dag stroomt meer dan 2 miljoen 20 duizend kilo aan zware metalen en vervuilende deeltjes via 12 verschillende waterkanalen het Poopó-meer binnen. Goed voor zo’n 200 grote vrachtwagens per dag, zo maakte de ingenieur de vergelijking. De overgrote meerderheid komt via de linker-en rechterarm van Rio Desaguadero het meer binnen – tevens de grootste watertoevoer van het Poopó-meer -, dat op zijn beurt in hogergelegen bekkens ontspringt uit het Titicaca-meer en de Mauri-rivier in Peru. Als onderste waterbekken van een volledig verbonden eco-systeem dat dus al ontspringt in Peru, zijn het Uru-uru-meer en het Poopó-meer er bijgevolg het ergste aan toe. Tot nu toe verliepen de politieke relaties met Peru om vanuit de hogergelegen bekkens al maatregelen te treffen tegen de vervuiling altijd op de klippen.

Maar de vervuiling komt grotendeels uit Bolivia zelf. Vooral de Huanuni-mijn, ten noord-oosten van het meer zorgt voor zorgwekkende hoeveelheden zware metalen, waarbij achtereenvolgens arseen, zink en lood op kop staan.

“We gebruiken ons water verkeerd”

Andere resultaten toonden dan weer aan dat het gebruik van het water in de provincie in extreme mate niet duurzaam is. In tegenstelling tot wat velen dachten slorpt niet de mijnbouw het grootste deel van het water op, maar wel de bevloeiingssystemen van de boeren; met 75 hm³ water/jaar aan water voor agricultuur vs. 24 hm³ water/jaar voor mijnbouw (tegenover 12 hm³ water/jaar aan persoonlijke consumptie, en 5 hm³ water/jaar aan veehouderij).

Cijfers toonden aan dat met deze aantallen er nu reeds een deficit van 161 hm³ water/jaar aanwezig is om het waterniveau in stand te houden. En een sprong in de toekomst toont aan dat, als het watergebruik zo verder gaat, er binnen 20 jaar een verdubbeling van dat deficit aanwezig zal zijn. Algemene boodschap: “we gebruiken ons water verkeerd”. De ingenieur toonde aan dat per 100 liter dat voor landbouw uit het meer wordt onttrokken, er slechts 30 liter efficiënt wordt gebruikt, en er dus 70 liter ‘verloren gaat’.

Tel daarbij ook nog eens de gevolgen van de klimaatsverandering – zijnde minder regen, een verhoogde temperatuur, en dus een algemeen dalende waterspiegel – op, en de toekomst van het meer ziet er allesbehalve rooskleurig uit…

Politiek probleem

Op papier bestaan er nochtans heel wat normen en regulaties die contaminatie zouden moeten tegengaan, en het watergebruik zouden moeten reguleren. Zo werd er in het Titicaca-meer en dam gebouwd van miljoenen dollars in het kader van een duurzamere waterregulatie. Helaas is er van ‘regulatie’ geen sprake door een gebrek aan coördinatie en opvolging, waardoor de dam nooit volledig in werking is kunnen treden… Verloren geld, verloren project… En zo gaat het blijkbaar op alle niveaus. “We zitten met een politiek probleem”, zegt de ingenieur. “Onze politici in Oruro, noch internationale instellingen zoals Ramsar, noch wij zelf trekken ons iets aan van het misbruik van onze waterbronnen, en daar dragen we nu de gevolgen van; zijnde ‘een slechte levenskwaliteit’.”

Korte termijn doelstellingen

Om dit alles aan te pakken heeft het Plan Director op korte termijn (5 jaar) als doel in het departement Oruro een ‘Servicio Departemental de Cuencas’ te institutionaliseren, aangezien dat tot nu toe nog niet bestaat. Taken als het controleren van de kwantiteit en kwaliteit van het water, monitoring van het watergebruik in de regio, en het herzien en goedkeuren van projecten zouden tot deze ‘servicio’ moeten behoren.

Tot diezelfde korte termijndoelstelling hoort ook een hele lijst territoriale (e.g. het verhogen van het volume en het verbeteren van de kwaliteit van het water in beide meren) en sectorale (e.g. het verminderen van de contaminatie door mijnbouwactiviteit; verhoogde basishygiëne door verbeterde toegang tot drinkbaar water; het recupereren van de biodiversiteit in en rond het meer, in samenspraak met Ramsar etc…) richtlijnen.

Voor het uitvoeren van al deze plannen in de komende 5 jaar is een bedrag van 896,928,173 Bolivianos beschikbaar. 77% van dat bedrag moet daarbij naar territoriale richtlijnen gaan, 22% is bestemd voor de sectorale lijst. 1% is voorzien voor de administratie van alles (uitvoering, monitoring, audits & evaluaties). Dé vraag zal zijn of het daadwerkelijk slechts 1% zal zijn dat blijft kleven in de administratieve carousel…

De verleiding van corruptie…

Want corruptie is er, helaas, altijd al geweest. Zo vroeg iemand  uit het publiek wat het ‘Programa de Cuenca Poopó’ in de afgelopen 5 jaar heeft gerealiseerd, rekening houdende met het feit dat het werd opgesteld na het ‘decreto supremo’ in 2009, met een bedrag van de EU van maar liefst 14 miljoen euro’s voor het aanpakken van de contaminatie van mijnbouw. De ingenieur gaf daarbij als antwoord dat voor het aanpakken en uitvoeren van een dergelijk groot project veel tijd nodig is, en dat in de afgelopen jaren vooral voorbereidend technisch onderzoek werd uitgevoerd. Echter, om het geld van de EU (de 14 miljoen euro’s) dat in cycli per 3 jaar wordt uitgereikt niet te ‘verliezen’ en toch ook ‘nuttig’ te investeren, werden in tussentijd andere kleinschalige projecten uitgevoerd. Het installeren van ecologische toiletten in bepaalde municipios, of het aanleggen van bevloeiingskanalen zijn slechts twee voorbeelden uit de lijst.

De getroffen gemeenschappen klagen echter aan dat vele van deze projecten niet in gebruik zijn, en – erger – dat dergelijke projecten helemaal niet bijdragen aan de initiele richtlijnen waarvoor het decreto supremo, en dus de centen, bedoeld waren… “Auto’s hebben ze er bovendien ook mee gekocht”, zo klinkt het bij CEPA. “Voor zichzelf, welteverstaan.”

Corruptie… geld dat verdwijnt… het zal de vraag zijn of het ‘Programa de Cuenca Poopó’ met hun Plan Director nu eindelijk wel het voorziene geld bij de juiste mensen (en projecten) zal brengen en de kwaliteit van het leven in en rond het meer zal kunnen verbeteren…

Want hoewel de geplande vooruitzichten en richtlijnen van het Plan Director veelbelovend klinken, was de ingenieur zelf echter weinig hoopgevend: “Het water in het meer is aan het opdrogen. Op satellietfoto’s sinds de jaren ’80 kunnen we dat proces duidelijk zien… Onder andere door de klimaatsveranderingen is ons meer zich beetje bij beetje aan het omvormen tot een grote zoutvlakte, en met een blijvende stijging van de temperatuur en een daling van de regenval, zal dat proces zich blijven verderzetten…”

.

Lago Poopó, 100 dagen na de ramp

Lago Poopó, 100 dagen na de ramp

18 en 19 november 2014: duizenden vissen en honderden vogels spoelen over een lengte van meer dan 20 kilometer dood aan op de westelijke oever van het Poopó-meer in Bolivia. Het departement Oruro is verontwaardigd en geschokt. Nieuwsberichten en foto’s van de ramp zijn gedurende enkele weken hot topic. Maar zoals het elke (natuurlijke) ramp vergaat, kraait na enige tijd geen haan er nog naar.

Toch blijven bijna 4 maanden later de vissen, weliswaar in geringere aantallen, dood aanspoelen. De kadavers van 2014 liggen er nog steeds. Voor de vissersbevolking rond het meer is er nog niets veranderd.

De visvangst, en daarbij hun belangrijkste bron van inkomsten is gereduceerd tot quasi zero.

 

Mogelijke oorzaken…   

 

‘Ze zijn gekomen, namen foto’s en hebben beloofd ons te helpen. We zijn bijna vier maanden verder, en we hebben niemand meer terug gezien.’ 

De publieke opinie zucht als één man ‘cambio climático’ (klimaatsverandering), flink aangestuurd door de departementale en municipale overheid. Nochtans klinken vanuit enkele hoeken verwoed andere stemmen voor het aanduiden van de oorzaak: ‘MIJNBOUW’, verklaren zowel enkele afgevaardigden van het ministerie van gezondheid, Centro de Ecología de Pueblos Andinos (CEPA) en bovenal de vissers zelf: ‘Zware metalen afkomstig van grootschalige mijnbouw komen in het meer terecht via verscheidene rivierarmen ten noorden van het meer.’ Wellicht moet de echte oorzaak gezocht worden in een combinatie van beiden: zware metalen, een verhoogde zoutconcentratie, langdurige periodes van droogte, en een hevige wind die de vissen, die wellicht al enige tijd dood in het meer lagen, naar de oevers dreef.

Er werden stalen genomen, zowel van het water als van de grond, maar de officiële resultaten laten op zich wachten. ‘Aangezien Oruro geen toxicologisch centrum heeft, worden alle stalen onderzocht aan de universiteit van Cochamamba en La Paz. En dergelijke analyses hebben hun tijd nodig’, verklaarden enkele publieke functionarissen van de overheid. ‘De mijnbouwgiganten betalen zwijggeld aan de onderzoekers om de harde cijfers niet te publiceren en de publicatie zo lang mogelijk uit te stellen. Dat deden ze vroeger ook al’, zegt Jhonny Terrazas van de unidad Justicia Socio-Ambiental (tak van sociale en ecologische gerechtigheid) te CEPA.

En ondertussen gebeurt er niets. ‘Ze zijn gekomen, namen foto’s en hebben beloofd ons te helpen. Ondertussen zijn we bijna vier maanden verder, en we hebben niemand meer terug gezien.’  Valerio Rojas en zijn vrouw, de autoridades originarias (lokale autoriteiten) van de gemeenschap Untavi zijn de wanhoop nabij. Hun geloof in de overheid is gekelderd. ‘Niets is veranderd, hier langs de oevers van het meer. Ze moeten ons helpen met het opruimen van de vis-& vogelkadavers. Wij kunnen dit niet alleen, het zijn er te veel. En ze blijven aanspoelen, nog elke dag opnieuw.’

 

En de vissers? 

 

‘Evo at zelf ooit vis uit dit meer. Hoe kan hij ons zo vergeten?’ 

In de gemeenschap Untavi, de hardst getroffen zone door de ramp, zijn 4 Aymara-vissers-coöperatieven actief. Alleen al hier trof de ramp zo’n 200 mensen.  Maar dat is lang niet alles. In verschillende provincies rondom het meer leven om en bij de 1.780 families van de visvangst. De meerderheid van deze families komen uit Quechua en Aymara-gemeenschappen, waar gemiddeld iets meer dan de helft van de inwoners leeft van de agricultuur en het houden van schapen en llama’s. Deze buren kunnen in geval van nood voor een tijdelijk opvangnet zorgen voor de vissersfamilies.

Echter, op de oostelijke oever zijn ook 3 Uru-gemeenschappen rechtstreeks afhankelijk van de visvangst (Llapallapani, Vilanique y Puñaca). Als originele bewoners van het gebied en als ‘gente del agua’ waren ze eeuwenlang de meesters van het meer. Diezelfde identiteit als ‘mensen van het meer’ wordt sinds de kolonisatie, en tot op de dag van vandaag door naburige Aymara-& Quechua-gemeenschappen echter gebruikt om hen de toegang tot gronden te weigeren en te marginaliseren. De ramp treft deze kwetsbare minderheidsgroep dus het hardst. ‘Het water is in de afgelopen decennia altijd blijven dalen en het meer trekt zich alsmaar meer terug. Tegenwoordig gaat het zo: als het regent, is er meer, als het niet regent, is er geen meer. En nu is er ook al geen vis meer…’, zegt Andrés, vertegenwoordiger van de Uru’s in het departement Oruro. ‘Aymara’s hebben quinoa, wij hebben noch grond noch vis; we krijgen alleen maar meer mijnbouw (in provincie Poopó)’, vult Rofino aan, president van de ‘Nación Originaria de los Urus’. ‘Evo (Morales, president van Bolivia) at zelf ooit vis uit dit meer. Hoe kan hij ons zo vergeten? Hoe moeten we nu overleven?’

Is er dan werkelijk niets meer van leven in het meer? ‘Weinig’, zucht Valerio Rojas, uit Untavi. ‘We moeten zoeken, en geluk hebben. We vissen telkens 1 of 2 nachten aan een stuk door, en kunnen thuiskomen met ofwel 10 vissen (Pejerrey of Kachari) ofwel 10 kilo vis, niemand die het kan voorspellen.’ De vangst wordt verkocht aan een gemiddelde prijs van 20 bolivianos per kilo (iets meer dan 2,5euro). Als de familie geluk heeft en de vangst groot genoeg is, kunnen ze zelf ook wat eten. ‘Maar we willen de studies van onze 5 kinderen kunnen betalen, dus de verkoop krijgt voorrang’.

Papieren verantwoordelijkheden

 

Is er dan geen enkele instelling die zich om het voortbestaan van het meer en –belangrijker- de mensen die er van afhankelijk zijn, bekommeren, hoor ik u denken? Op papier wel. En veel. Zo bestaat het programma Cuenca Poopó (een samenwerkingsverband tussen de Boliviaanse staat, het departement Oruro en de Europese Unie) ter conservatie van het Poopó-bekken. Het Poopó-meer werd in 2002 ook uitgeroepen tot ‘sitio Ramsar’ in de internationale Conventie voor het beschermen van kritieke wetlands-ecosystemen in de wereld. Het meer staat dus zelfs in internationale (papieren) verdragen onder bescherming.

Bovendien is in augustus 2014, amper 3 maanden voor de ramp nog een nationaal ‘Compendio Normativo de la Madre Tierra’ uitgegeven door de Boliviaanse staat. Het compendium bevat een resem normen om in een harmonische en evenwichtige relatie te leven met ‘Madre Tierra’, omschreven in de introductie als ‘onze primaire gedeelde verantwoordelijkheid’. En alsof dat nog niet genoeg is werd na de ramp in november 2014 in het departement Oruro een wet uitgevaardigd die Lago Poopó uitroept als ‘Zona Departamental de Emergencia y Desastre’.

Als al deze instellingen hun verantwoordelijkheden zouden opnemen en hun papieren beloftes ook in daden zouden omzetten, dan zouden de getroffen gemeenschappen onder de voet moeten gelopen worden met aanboden van structurele ondersteuning en hulp. Of beter nog, dan zou de ramp wellicht nooit hebben plaatsgevonden.

Hoe moet het verder?  

 

‘De internationale wereld daarbuiten moet iets doen, want hier gebeurt er niets.’ 

 

Moeten we het meer en zijn mensen dus maar beter opgeven? Dat is wel het laatste waar CEPA – die al jarenlang helpt met het ondersteunen en versterken van gemeenschappen in de regio – aan denkt. Als de autoriteiten niets doen, dan nemen we zelf maar de touwtjes in handen, zo luidt het. En dus werd er vergaderd, werd een coördinatie van 11 vissers-coöperatieven opgericht (die nu nog in zijn startblokken staat, maar waarin zowel Aymara’s als Uru’s vertegenwoordigd zijn) en werd er georganiseerd: In april staat een grote conferentie gepland, waarop zelfs Evo Morales zal worden uitgenodigd. Doel:  Het uitroepen van het meer tot nationaal patrimonium van Bolivia & het opstellen van een concrete agenda met haalbare doelstellingen in de nabije toekomst voor het redden van het meer en het ondersteunen van de getroffen bevolkingen.

De conferentie zal voorafgegaan worden door 3 dagen van bijeenkomsten tussen departementale, nationale EN internationale instellingen, om alle onderzoeken die ooit in en rond het meer zijn uitgevoerd te bundelen en te presenteren op de conferentie in april.

Maar hoe aan dit alles te beginnen zonder eerst gehoor te geven aan de getroffen gemeenschappen zelf, die zich helemaal onderaan de ladder van macht en geld bevinden, en tot nu toe flink genegeerd werden? CEPA heeft daarom volgende week een ‘conversatorio’ gepland. De verschillende getroffen gemeenschappen zijn uitgenodigd om die dag hun ervaringen – zowel historisch, socio-cultureel, economisch als ecologisch – te delen en hun aanklachten en eisen duidelijk te stellen; wat de basis van alle verdere (onder)handelingen zou moeten (en hopelijk zal!) worden.

‘De internationale wereld daarbuiten moet iets doen, want hier gebeurt er niets’, zo wenst Valerio Rojas. Laat ons hopen dat met alle geplande activiteiten in de komende maanden aan zijn wens gehoor wordt gegeven.

En dat dit bericht alvast een eerste aanzet mag zijn…

Artikel door Lien Vermeersch

De mijnwet houdt Bolivia in een greep

De mijnwet houdt Bolivia in een greep

Eind maart werd de nieuwe mijnwet (ley minera) goedgekeurd door het parlement, waarop de mijncoöperativisten woedend reageerden met blokkades en dynamietstaven. Behoorlijk vreemd, want deze wet is voor en door de coöperativisten geschreven, maar van de wijziging van twee artikels wilden ze niets weten. Langs de andere zijde zijn ngo’s, sociale organisaties, milieubewegingen, campesinos en idígenas enorm verontwaardigd dat deze desastreuze wet langs hen heen werd goedgekeurd. Een neoliberale wet die volledig ten voordele is van coöperativisten en buitenlandse bedrijven, die inheemse bevolkingsgroepen buiten spel zet en die het staatsaandeel in Bolivia’s belangrijkste industrie sterk reduceert. De ley minera brengt veel commotie teweeg bij alle betrokkenen.

Coöperatieven, daar zijn we voor, niet ?

Mensen, laat je niet door de term ‘coöperatieve’ misleiden. Hoewel de Boliviaanse wet deze entiteiten omschrijft als ‘sociale organisaties zonder winstoogmerk’ zijn deze de facto private bedrijven. Erger nog want 1) ze betalen haast geen belastingen 2) het zijn de grootste vervuilers onder de mijnactoren (andere actoren in het mijnlandschap zijn de “echte” private ondernemingen en het staatsbedrijf COMIBOL). Het waren deze coöperativisten die met tienduizenden op straat kwamen en een aantal dagen het land blokkeerden. Ze protesteerden tegen de wijziging van twee wetsartikels; artikel 151 dat nu weglaat dat coöperatieven met de private sector een contract kunnen afsluiten (binnenlands of buitenlands. Hoewel het afsluiten van contracten nergens in de wet formeel verboden wordt en het dus de facto wel nog mogelijk blijft. En artikel 132 dat nu stelt dat het parlement het uitreiken van nieuwe mijnconcessies moet goedkeuren (terwijl in het wetsontwerp stond dat dit kon gebeuren via een louter administratieve behandeling). Wat maar pure logica lijkt in een democratie waarin politici toch een bepaalde toekomstvisie willen uitstippelen. Deze twee artikels moeten dus opnieuw onderhandeld worden, al zijn dit eigenlijk maar details in de integraal neoliberale wet.

Hé, beginnen we een coöperatieve?

Wat er nu op punt staat, is dat nieuwe mijnconcessies dus niet langer door het parlement maar door een administratieve instantie kunnen worden uitgereikt. Wat hiervoor nodig is, zijn slechts een aantal stempels en handtekeningen. Een coöperatieve starten is al helemaal easy-peasy. U en ik kunnen morgen een coöperatieve beginnen; ‘de vrolijke mijnwerkers”; ‘oro arriba’ o lo que sea (daar kunnen we later nog eens over brainstormen). We hoeven slechts enkel enkele papieren in te vullen en zo, klaar in één, twee, drie. Het geeft niet dat wij niet over voldoende investeringscapaciteiten beschikken of over de nodige know-how, want de staat zal dit subsidiëren! Ach, het is eens iets anders dan investeren in een sociaal zekerheidsstelsel of in onderwijs (cliché). Waarom niet de coöperativisten steunen die dan met enkelen lekker stinkend rijk kunnen worden (en nogmaals: amper belastingen hoeven te betalen)? Wat met de commercialisering van onze ontgonnen mineralen, hoor ik u denken? Wel, die verkopen we gewoon aan een transnationaal mijnbouwbedrijf natuurlijk! Geïnteresseerde opkopers bij de vleet; Rio Tinto, Newmont Mining of Glencore (die samen met nog zo’n drietal anderen over bijna 400 concessies en contracten beschikken, goed voor zo’n 480.000 hectaren). Zij zullen ons met plezier steunen, daar kan u zeker van zijn. Zij kunnen de mineralen immers met vette winsten verkopen op de wereldmarkt en in één klap zijn ze ook verlost van hun verantwoordelijkheden; geen milieucontroles meer, geen arbeidsrechten die verzekerd moeten worden en niet langer last van communarios die komen klagen dat ze niet lager over proper water beschikken. Wat denk u? Bent u uw job beu? Bent u toe aan een nieuwe uitdaging? Zullen we?

Staatsbelangen

U hoort het al, ik ben behoorlijk sceptisch over deze neoliberale koers, maar onbevooroordeeld als ik ben, doe ik mijn uiterste best het regeringsdiscours te begrijpen. Waarom wil de overheid deze wet goedkeuren? Wat zijn de belangen? Een poging.

Ecologische belangen

Laat me beginnen bij de minst waarschijnlijke drijfveer. Volgens deze ley minera worden concessies verleend in de vorm van absolute exploitatierechten; niet enkel de mineralen die zich in de concessiezone bevinden worden privébezit, ook de andere natuurlijke rijkdommen, inclusief water (zowel bovengronds als ondergronds) zijn vrij voor gebruik. Verder zullen milieu-inspecties niet langer door het Ministerie van Milieu worden uitgevoerd, maar wel door het Ministerie van Mijnbouw en Metallurgie. Een free-card met andere woorden om volop te exploiteren zonder controles, zonder verantwoording. Vervuiling troef. Lange termijnperspectief? Zero. Niet alleen de milieuconservering maar zeker het veiligstellen van drinkbaar water lijken me toch universeel publieke belangen.

Economische belangen

Hier zullen we het gaan hebben, denk je dan, maar eigenlijk vallen er heel wat economische argumenten contra deze ley aan te halen. Royalties. Deze moeten betaald worden als een compensatie voor de extractie van niet-hernieuwbare grondstoffen. De overheid heeft echter een minimumprijs opgesteld – om schommelingen op de internationale markt op te vangen. Wanneer de marktprijs onder deze waarde daalt, past de overheid bij én valt deze additionele belasting weg. Een totaal neoliberale koers combineren met corrigerende staatsmaatregelen die enkel ten voordele zijn van de mijnsector en ten koste van staatsinkomsten, is een bizarre denkpiste, gezien de mijnsector de meest winstgevende industrie is. Belastingen. In de nieuwe ley minera wordt het belastingsbarema voor de coöperativisten gereduceerd tot 1% van hun inkomsten. Toch pakt de overheid jaarlijks uit met de omvang van de absolute inkomsten uit de mijnsector: “In 2012 haalde de overheid 40 miljard dollar uit de mijnbouw!”. Als je echter de totale geaccumuleerde winsten uit deze sector bekijkt (volgens de officiële cijfers): 3692 miljard dollar in de privésector en 1780 miljard bij de coöperativisten, dan bekijk je extra steunmaatregelen voor de coöperativisten met ander ogen. Economische efficiëntie. Efficiënte productie lijkt een belangrijke sleutelfactor om mijnactoren te evalueren. Extractie is niet zo vanzelfsprekend en is veelal hoogtechnologisch. Zo ontgint COMIBOL slecht 65% van de mineralen die in de ontgonnen gesteenten zitten. De coöperatieven echter, ontginnen gemiddeld maar 20% van de mineralen. Gezien de hoge economische waarde van mineralen is het niet zo verstandig de minst efficiënte productiemethodes te gaan promoten. Commercialisering. Bij extractie worden altijd meerdere mineralen ontgonnen, het gaat bijvoorbeeld nooit louter om goud of zilver. De massa’s zitten meestal tsjokvol andere metalen, zoals onder andere indium. Op de export van deze ‘extra’ mineralen hoeven ook geen belastingen betaald te worden, hoewel het wereldmarktprijs voor indium momenteel wel hoger ligt dan die van zilver. Ook hier grijpt de overheid dus naast een grote bron van mogelijkse inkomsten.

Strategische belangen

In 2005 lanceerde de Boliviaanse overheid een nationaal ontwikkelingsplan (2005-2015) en werd het ‘Minesterio del Planificación y Desarollo’ opgericht ter uitvoering. Dit ministerie heeft natuurlijk inkomsten nodig en daarvoor is de mijnsector cruciaal. Begrijpelijk, maar de belastingsbijdrage van coöperatieven verlagen, is hiervan geen logisch gevolg. Buitenlands kapitaal aantrekken. Om deze reden werden belasting- en andere voordelen aanvankelijk opgezet, namelijk om buitenlandse bedrijven met know-how en kapitaal aan te trekken. Wanneer deze multinationals nu enkel de mineralen van de cooperativisten hoeven op te kopen, hoeven deze echter geen investeringen meer te doen (en meer nog, zal de staat de investeringen van de coöperativisten subsidiëren). Natuurlijke rijkdommen. Bolivia is een rijk land in termen van natuurlijke rijkdommen. Toch staat het onderaan de BBP-lijst van de Zuid-Amerikaanse landen. Wanneer deze sector op een duurzame manier beheerd zou worden, zou de Boliviaanse staat daar ook op een duurzame wijze inkomsten uit kunnen halen. Nu de sector echter compleet vervrijemarkt wordt, dreigt de controle over deze rijkdommen helemaal verloren te gaan.

Electorale belangen

Hoeveel coöperatieven er precies actief zijn, is een mysterie. Officiële cijfers spreken van 640 coöperatieven, hoewel experten schatten dat het er zo’n 1600 zijn. De meerderheid hebben zich gevormd vanaf 2006, vanaf het moment dat de regering Morales aantrad. Het electoraal gewicht van de coöperativisten en daarenboven hun enorme mobiliseringskracht (in 24-u tijd kunnen zij het hele land plat leggen) hebben ervoor gezorgd dat een serie aan economische voordelen reeds de afgelopen jaren door de regering werd goedgekeurd. Het enige motief dat ik kan bedenken in deze hele mijnwethistorie, is het feit dat de verkiezingen er zitten aan te komen. En dat is nu echt de minst nobele onder de politieke drijfveren, als je het mij vraagt.

Auteur: Emma Timmerman

Nieuwe Boliviaanse mijnwet lokt controverse uit

Eind maart werd een nieuwe mijnwet door het Boliviaans parlement goedgekeurd, die degene uit 1997 vervangt. Deze voorgaande wet was reeds sterk neoliberaal gekleurd en de nieuwe wet toont absoluut geen kentering op dat vlak. In tegendeel, op verregaande wijze wordt het privatiseringsbeleid voortgezet. Dit resulteert in een wet die gedirigeerd lijkt door mijncoöperatieven en private bedrijven. De wet lokte verrassend genoeg heel wat protest uit bij de mijncoöperaties zelf, die protesteerden tegen het wijzigen van twee artikels. Het protest ontspoorde en door schermutselingen tussen politie en coöperativisten, vielen er twee doden aan de kant van de mijnwerkers, waarna de regering besliste om de wet te herbekijken. De stemming van het nieuwe wetsvoorstel vond tot op heden niet plaats.

De mijnwet in een notendop

De nieuwe mijnwet kwam uiteraard niet uit de lucht vallen. De wet is de finale versie van diverse ‘projecten’ die de afgelopen jaren  reeds door actores mineros en de overheid overeengekomen werden. Hoewel mijnbouw de belangrijkste bron van conflict is in de Andesregio[1], werden lokale inheemse gemeenschappen, noch andere instellingen, hierbij geconsulteerd. De wet lokte de nodige kritieken uit bij sociale bewegingen en grassroot-organisaties, om diverse redenen.

  • Doorgedreven privatisering van ontginning natuurlijke grondstoffen

De twee voornaamste kritieken, volgens CEDIB (Centro de Documentación e Información de Bolivia), zijn het ongrondwettelijke karakter van de wet en het voortzetten van doorgedreven privatisering. Grondwettelijk gezien behoren natuurlijke grondstoffen de Boliviaanse bevolking toe en is de staat verantwoordelijk voor het beheer ervan. In vele artikels van de mijnwet blijkt echter dat de staat het beheer van grondstoffen de facto overlaat aan de mijncoöperatieven. Coöperatieven worden in de wet omschreven als “sociale en zelfvoorzienende instellingen zonder winstoogmerk” die zo goed als vrijgesteld zijn van het betalen van taksen. Bovendien dragen de coöperatieven haast geen verantwoordelijkheid om vervuiling binnen te perken te houden en worden ze nauwelijks gebonden aan arbeidsvoorwaarden. In werkelijkheid sluiten deze coöperaties vaak contracten met de private sector, meestal buitenlandse bedrijven, om hun ontgonnen materialen aan te verkopen. Een ideale situatie voor deze bedrijven, omdat zij op deze manier hun mineralen kunnen kopen, zonder ook maar iets van taksen te betalen aan de Boliviaanse staat of de verantwoordelijkheid te dragen voor de vervuilingsproblemen. De coöperatieven kunnen dankzij de wet gemakkelijk nieuwe concessies bekomen, zonder dat dit nog door het parlement goedgekeurd moet worden. De rechten van mijncoöperaties reiken bovendien nog veel verder. In de nieuwe wet krijgen coöperaties alle rechten op het gebruik van natuurlijke grondstoffen, zelfs buiten de grenzen van de eigen concessie. Dit wil zeggen dat in het geval van een conflict, bijvoorbeeld over het gebruik van een waterbron, de mijncoöperatie per definitie in het gelijk gesteld zal worden.

  • Zwakke milieubescherming

Verdere kritiek op de wet volgt op het milieuluik dat nagenoeg afwezig is. Mijnondernemingen zijn vrij om afval te lozen in rivieren en om bodems te vervuilen zonder hiervoor een compensatie te moeten betalen. Mijnactiviteiten kunnen probleemloos in beschermde natuurgebieden plaatsvinden, zonder dat de lokale bevolking geconsulteerd hoeft te worden. Bovendien werd beslist dat niet langer het Ministerie van Milieuaangelegenheden verantwoordelijk is voor het uitvoeren van milieu-inspecties. Vanaf nu neemt het Ministerie van Mijnbouw deze taak op zich, een ministerie dat overduidelijk meer interesse heeft in het stimuleren van mijnactiviteit.

Verzet van mijnwerkers tegen de wet paralyseert het land

Ondanks het feit de mijnwerkers zwaar hun stempel op de hele wet drukten, lokte de publicatie ervan toch woedende reacties uit bij de coöperatieven. Het protest kwam als gevolg op het feit dat artikel 151 op de valreep gewijzigd werd in het parlement. Dit is één van de artikels die het mijncoöperaties mogelijk maakt om contracten af te sluiten met (buitenlandse) private instellingen. Op die manier kunnen privé-bedrijven mineralen opkopen van mijncoöperaties, zonder hierbij iets van de sociale verantwoordelijkheid te dragen ten opzichte van arbeiders en omwonenden, noch kunnen ze verantwoordelijk gesteld worden voor milieuschade. Het gevolg daarvan is dat de mijnbouw haast geen inkomsten voor de staat genereert. In het parlement werd daarom beslist dit artikel te veranderen.

Als protest op deze wijziging, kwamen meer dan 15000 cooperativistas, gewapend met dynamiet, de straat op en blokkeerden ze de belangrijkste wegen in het hele land. Geweld bij deze bloqueos leidde tot twee doden (langs mijnwerkerskant) en honderden gewonden. Als reactie op de zware protesten van coöperativisten werd de wet – die nog moest goedgekeurd worden door de senaat – teruggetrokken. Momenteel voeren de coöperativisten gesprekken met de overheid om tot een compromis te komen. Wat het compromis zal zijn betreffende dit artikel, valt nog af te wachten.

Intussen heerst bij sociale organisaties een gevoel van pessimisme. Of het befaamde artikel 151 al dan niet gewijzigd wordt, zal volgens CEDIB niet veel veranderen. Behalve dit artikel blijven er voldoende andere artikels overeind die de mogelijkheid tot het sluiten van contracten met privé-bedrijven garanderen. Het feit dat mijncoöperaties (en private bedrijven) een wet zo naar hun hand kunnen zetten, doet vraagtekens rijzen bij het democratische gehalte ervan. Er heerst het gevoel dat enkel een massale mobilisatie het tij misschien kan doen keren, maar de kans is klein dat zo’n mobilisatie nog kan plaatsvinden, voor de tweede stemming doorgaat. Het recht van de economisch sterkste, lijkt het te halen.

 


[1]Deze conflicten gaan in het algemeen over het innemen van gronden door mijnbouw, het verbruik van water en het vervuilen van bodem, ondergronds- en bovengronds water, wat het uitvoeren van traditionele economische activiteiten zoals veeteelt, visserij en landbouw, bemoeilijkt.

 

Auteur: Marthe Janssens

Kori Chaca in sluitingsfase

Kori Chaca is officieel in zijn fase van sluiting getreden. Deze fase duurt nog zo’n 3-tal jaar en uiteraard rijzen er veel vragen over wat de toekomstplannen zijn omtrent deze site.

Op zich komt deze sluitingsfase niet uit de lucht vallen, het aanvankelijke plan van Inti Raymi was om de goudmijn, die actief werd in 2005, voor 6 jaar te exploiteren. Wat wel een verrassing is, is dat het bedrijf deze fase onaangekondigd startte. Dat het zover is, staat vast want de ‘pit’ – die vermoedelijk meer dan 130m diep is – is reeds tot aan de rand gevuld met water, wat verdere exploitatie onmogelijk maakt. Het water om de pit te vullen haalden ze uit de Desaguadero-rivier, die vlakbij de site loopt. Daarvoor werd een kanaal gegraven van de rivier tot de put. Uiteraard is dit niet zonder gevolgen want verder stroomafwaarts ondervinden enkele comunidades een tekort aan water.

Verontrustend is dat er geen inspectie plaats vond vooraleer de mijnpit gevuld werd, wat wettelijk wel voorgeschreven staat en wat wel gebeurde bij Inti Raymi’s vorige mijnsite Kori Kollo (eveneens dichtbij de stad Oruro). Vermoedelijk is dit een weluitgedachte zet van Inti Raymi want op die manier “wast” de site zich letterlijk schoon. Door het gebruik van zo’n gigantische hoeveelheid water wordt het niet enkel onmogelijk om testen te nemen in de ‘tajo’, ook watermonsters om vervuiling te meten zullen het werkelijke resultaat beïnvloeden.

Intussen voerden CEPA en CORIDUP reeds een inspectie uit, in aanwezigheid van de lokale autoriteiten, die evenmin werden ingelicht over Inti Raymi’s plannen om de put te vullen. Zij mochten enkel inspecties uitvoeren buiten het ‘privéterrein’ (waar de exploitatie en ontginning effectief plaatsvinden) van Inti Raymi. Daar konden ze vaststellen dat de evaporatiemeren (waar het grond- en oppervlaktewater dat in de put komt te staat permanent naartoe gepompt wordt; water met hoge zoutwaarden) 30centimeter boven het toegelaten niveau stond. Aangezien het regenseizoen is, staat het ‘natuurlijk’ water letterlijk tot aan de rand van deze evaporatiemeren. Het feit dat het waterpeil de voorgeschreven norm overschrijdt, wijst op het feit dat er reeds veel zout water uit de evaporatiemeren ontsnapt is en zich vermengde met de natuurlijke waters, met alle gevolgen van dien. Verder laken de bermen van deze evaporatiemeren niet alleen aan een geomembraan (dat infiltratie van dit mijnwater moet verhinderen), ook werden er breuken in deze vastgesteld (die ook op foto’s van bovenaf te zien zijn), wat de infiltratie van het mijnwater met de daarnaast liggende rivier compleet maakt.

Wat de toekomst betreft blijven er nog heel wat vraagtekens. Wat er met de ± 230 actieve mijnwerkers moet gebeuren is verre van duidelijk, allicht zullen zij het werk willen verder zetten. Het officiële discours van Inti Raymi is dat alle mijnactiviteiten zullen gestopt worden (voorlopig gaan ze nog even door me het verder ontginnen van goud uit de reeds bestaande uitloogplatformen). Er gaan echter speculaties de ronde dat er plannen zijn om een nabij liggende berg van zijn goudvoorraad te beroven – een sacrale berg waarop een groot kerkhof gebouwd is – maar momenteel kan daarover nog niets bevestigd worden.

Auteur: Emma Timmerman

“Een magere vangst dit jaar”

“Een magere vangst dit jaar”

“Gisterennacht  haalde ik maar 2 kilogram vis op … ” vertelt Felix Quiroz, “… net genoeg om mijn familie eten te geven. Ik moet deze nacht toch zeker 20 kilo proberen binnenhalen.” Don Felix Quiroz is al meer dan 20 jaar visser op het Uru Uru meer, dat elk jaar  tussen maart en juli opduikt ten zuiden van het centrum van de Stad Oruro, en ziet de visvangst elk jaar minderen. De klimaatsverandering, de vervuiling door de mijnbouw in de streek, en zeker het gebrekkige rioleringssysteem en zwakke afvalbeleid van de stad Oruro maken het hem en zijn compañeros moeilijk.

Klimaatsveranderingen

Het Uru Uru meer ligt op slechts enkele kilometers ten zuiden van het stadscentrum van Oruro, en heeft nu een oppervlakte van ongeveer 200 vierkante kilometer. Naargelang de duur van het regenseizoen en de hoeveelheid neerslag verschilt de grote en de diepte van het meer jaar per jaar. Meer dan de helft van het jaar staat het zelfs kurkdroog. Don Felix ziet de oppervlakte van het meer alleszins elk jaar verkleinen. “Ook hier doet het klimaat echt raar de laatste jaren, waardoor het meer sterker uitdroogt en de bodem verzout, wat de visvangst zeker niet ten goede komt. Maar de vervuiling van het meer door de mens is eigenlijk een nog veel groter probleem.” Die vervuiling kent verschillende oorzaken en mogelijke schuldigen, maar stroomt vanuit de stadskant het meer wel grotendeels binnen via één enkele rivier. De Río Tajarete.

Het is ongetwijfeld de vuilste stroom ‘water’ die ik in mijn leven al gezien heb. Het water wijzigt om de paar honderd meter van kleur. Geen schakeringen van blauw, maar eerder van groen, over bruin naar zwart. De geur die agressief opstijgt langs de oevers is niet te harden. “Tien jaar geleden gingen de bewoners van de stad zichzelf of hun kleren nochtans nog wassen in die rivier.”, verklaart een bewoner. “Ik kan mij zelfs herinneren dat je in het heldere water veel kleine visjes zag.” Het lijkt nu absoluut ondenkbaar.

La mina San José

De Río Tajarete ‘ontspringt’ in het noorden van de stad, in de heuvels die uitkijken op de San José wijk. Eigenlijk is het een soort natuurlijke stroom die verbreed en verlengd werd om het regenwater van de heuvels naar het Uru-Uru meer te leiden. En zo loopt dit stroompje – soms ondergronds – dwars door de stad Oruro en – dicht bij zijn bron – ook langs de San José mijn. Deze stadsmijn exploiteert tin en zilver. Oorspronkelijk aan de rand van Oruro, maar door de groei van de stad nu eigenlijk bijna midden in het stadscentrum. De mijn wordt uitgebaat door cooperatieven verenigd onder de Boliviaanse firma COMIBOL (Corporación Minera de Bolivia), die op z’n minst een aandeel heeft in de vervuiling van de Río Tajarete en de meren waarin die uitmondt. Het mijnbedrijf loost namelijk zijn onbehandelde zure afvalwater – dit jaar nog werd meer dan eens een pH van minder dan 2 opgemeten – via een speciaal daarvoor aangelegd kanaal in de Tajarete.

En dan zijn er nog de bewoners en regering van Oruro zelf.

Rioolwater, vuilnis en een falende waterzuiveringsinstallatie

Een stad als Oruro met ongeveer 270.000 inwoners produceert afval en afvalwater. Dat is hier niet anders dan in andere steden. Het probleem bij deze stad ligt erin dat door een gebrekkig afvalbeleid, en een falende waterzuiveringsinstallatie zowel het rioolwater als een groot deel van het (huis)afval ook in diezelfde Río Tajarete terechtkomen.

Oruro groeit de laatste jaren gestaag in bevolkingsaantal en breidt dus ook in omvang nog steeds uit. Omdat er eigenlijk bijna geen sprake is van ruimtelijke ordening en een degelijke regelgeving bouwen de nieuwe inwoners er maar op los. Bij het binnenrijden van de stad schieten de half afgewerkte huisjes als paddestoelen uit de grond. Nieuwe wijken en gemeenschappen vormden zich spontaan en ongecontroleerd aan de rand van de stad, en zo ook aan de oevers van de Tajarete. Vuilnisophaling is in deze wijken bijna onbestaande, vuilbakken zie je er al helemaal niet, en van preventiecampagnes horen ze het hier donderen in Keulen. De rivier is op sommige plaatsen letterlijk een stort.

Gelukkig is er een riolering en sedert 2004 ook een waterzuiveringsinstallatie die het rioolwater zuivert vooraleer ook dit in het Uru Uru meer terechtkomt. Alhoewel. De pompen van de installatie liggen sedert datzelfde jaar al meer stil dan dat ze effectief werken. Een officiële inspectie in februari van dit jaar toonde aan de de installatie inderdaad helemaal niet functioneerde, en dat het rioolwater om die reden werd afgeleid naar de Río Tajarete.

Zuur mijnwater, afval én het rioolwater van één van de grootste steden van Oruro  stromen via de Tajarete dus zomaar in het voor de visvangst zo belangrijke Uru Uru meer. “Het meer door een spoorweg in twee gesplitst en omwille van de vervuiling is het in het oostelijke deel van het meer is het daarom zelfs al enkele jaren verboden om te vissen.”, vertelt Felix ons tijdens een rondvaart op het westelijke deel.

Felix Quiroz meldt ons dat hij dit jaar de jaarlijks georganiseerde snelheidswedstrijd met peddel won en roeit ons daarna fier en behendig via enkele rietvelden naar ‘zijn’ deel van het meer. Hier mag hij alleen zijn netten plaatsen. Elke visser zijn deel van de magere opbrengst die het meer nog te bieden heeft.

Felix is naast visser ook gids op het Uru Uru meer, en dat is hij  graag. Maar meer nog hoopt hij dat de vervuiling nog te stoppen is en dat er beter tijden komen voor zijn zoon die al klaarstaat om hem op te volgen.

Auteur: Mathiasm

In Oruro heeft de Pachamama een stem: Madre Tierra

Via een permanent informatiekanaal wil de werkgroep “ecologische rechtvaardigheid” van CEPA en CORIDUP (beide partnerorganisaties van CATAPA, gevestigd in Oruro) haar strijd voor de verdediging van het leven en de natuur in de door mijnbouw bedreigde rivieren en meren in de regio extra kracht bijzetten. Sinds mei 2009 laat dit milieuplatform alle up-dates over haar verwezenlijken en aanverwante nieuwsfeiten circuleren via het bulletin Madre Tierra. Een kort overzicht van de laatste maanden geeft meteen de belangrijkste gezamenlijke uitdagingen en activiteiten voor CEPA, CORIDUP en CATAPA aan.

Decreto Supremo Nº 0335 de Emergencia Ambiental
In 2009 werd de jarenlange inzet en strijd ter bescherming en herstel van de getroffen gemeenschappen rond het Uru Uru en het Poopó meer beloond door de wettelijke erkenning van de eeuwenlang vervuilde mijnregio als ecologische noodzone (zie “Bemoedigend nieuws uit Bolivia”, 28-10-2009, http://www.catapa.be/nl/nieuws/563). Aansluitend werd een opvolgend comité opgericht, maar het decreet bevindt zich na 9 maanden nog steeds in de coördinerende fase terwijl de mijnbedrijven hun afval rechtstreeks blijven lozen in de rivieren en meren. Via verschillende lobby- en sensibiliseringsacties wordt door CORIDUP en CEPA constant druk uitgeoefend op de nationale en departementale autoriteiten om het decreet, waar een hele resem maatregelen aan gekoppeld zijn, uit te voeren.

Auditoría ambiental – milieucontrole van de mijnsite Kori Kollo
Ten noord-westen van Oruro ligt de verlaten mijnsite Kori Kollo. Deze werd sinds 1982 geëxploiteerd door de Empresa Minera Inti Raymi SA dat voor 88% in handen was van het Amerikaanse Newmont Mining.  In oktober 2003 begon men aan een sluitings- en rehabilitatieproces, het eerste in zijn soort sinds de invoering van de milieuwetgeving in 1994. Vorig jaar verkocht Newmont zijn belangen en vertrok; schijnbaar werd hiermee de verstoring van de lokale ecosystemen en volksgezondheid door de jarenlange mijnactiviteit opgelost. Vorig jaar werd een consortium van wetenschappers gevormd en aangesteld als auditeur met de taak de graad van milieuvervuiling in de regio na te gaan. Daarnaast werd de universiteit van La Paz (UMSA) aangesteld als inspecteur (fiscal ambiental). Deze audit is van cruciaal belang ter responsabilisering van Newmont Mining en ter verhindering van een ongewenst precedent voor toekomstige sluitingsprocedures in andere Boliviaanse mijnen, en wordt bijgevolg nauw opgevolgd door alle betrokken/getroffen partijen, in de eerste plaats de organisatie CORIDUP waarbinnen 80 gemeenschappen uit de regio zich verenigd hebben.

Op 14 mei 2010 werd de planningsfase afgesloten, waarna het eerste rapport werd opengesteld voor verdere informatie, opmerkingen of eisen vanuit het middenveld en het mijnbedrijf. CORIDUP werd door verschillende partners, waaronder CEPA, CATAPA en de UTO, ondersteund in het formuleren van haar commentaar.

Opvolgen van de implementatie van de nationale en departementale mijn- en milieuwetgeving
In juni werd protest aangetekend tegen de geplande samenvoeging van de departementale secretariaten voor mijnbouw en metallurgie enerzijds met dat voor natuurlijke hulpbronnen en milieu anderzijds. In een open brief aan de gouverneur van het departement Oruro stelt het milieuplatform dat de bestaande wetten een vereniging van deze twee secretariaten onaanvaardbaar maakt. Immers, “indien men deze fusioneert, hoe kunnen we de wet doen naleven?”, dit lijkt bovendien ecologische belangen te negeren en ondergeschikt te maken aan extractieve belangen.  Deze argumentatie lijkt gevolg te hebben gevonden in de oprichting van een departementaal secretariaat voor de Rechten van Moeder Aarde opgericht begin juli. Het secretariaat heeft als eerste taak de implementatie van het decreet ter herstel en bescherming van de ecologische noodzone in Huanuni, Machacamarca, El Choro en Poopó te stimuleren; dit omvat ook de coördinatie van de financiering (met een input van 14 miljoen dollar uit de EU). Daarnaast zal ze ook de transparantie en vorderingen van de milieu-audit op de mijnactiviteiten van Inti Raymi opvolgen. Verder dringt CORIDUP aan op een zo nauw mogelijke aftoetsen van de beloftes, verantwoordelijkheden tegenover, en de vragen en noden vanuit, de getroffen gemeenschappen, zowel binnen als buiten de wettelijke milieunoodzone.

Auteur: Hanne Cottyn

Contradicties in Evo Morales’ beleid

Contradicties in Evo Morales’ beleid

Het feit dat een ‘Internationale Conferentie van de Volkeren over het Klimaat’ plaatsvindt in Bolivia is op zich een grote verwezenlijking voor een land dat men voordien amper op de wereldkaart wist te vinden, laat staan dat dit land iets op mondiaal politiek vlak te betekenen had. Het idee ontstond tijdens de top in Kopenhagen, eind 2009. President Evo Morales nodigde alle sociale organisaties uit om in april 2010 een tegen-klimaatsconferentie van de volkeren te organiseren en samen met wetenschappers, klimaatspecialisten en vertegenwoordigers uit verschillende landen een correcte analyse te maken van de klimaatsveranderingen en zijn sociaal-economische oorzaken. Het doel was rechtvaardige en efficiënte tegenoplossingen aan te dragen en een wereldwijd volksreferendum te organiseren dat dit mee zou kunnen afdwingen.

De klimaatsconferentie had plaats in Tiquipaya – Cochabamba, van 19 tot 22 april. Een 35.000-tal, waaronder 25.000 Boliviaanse, representanten van sociale bewegingen, inheemse organisaties, wetenschappers, journalisten, vakbonden, politici waren aanwezig van overal ter wereld om te discussiëren over de oorzaken en mogelijke oplossingen voor de klimaatsproblematiek.
De conferentie werd thematisch opgedeeld in 17 officiële fora, zoals de ‘Rechten van de Moeder Aarde’, de ‘Structurele Oorzaken van de Klimaatsverandering’, ‘Klimaatgerechtigheid’, ‘Actiestrategieën’, e.a. met het doel tot concrete voorstellen te komen om deze te kunnen voorleggen op de volgende VN-top in Mexico eind 2010.

Naast de 17 officiële fora waren er meer dan 200 onafhankelijke debatten gepland over diverse thema’s. Deze activiteiten werden georganiseerd door nationale en internationale organisaties, NGO’s en netwerken. Eén van deze nevenactiviteiten was de ‘Mesa Popular 18’ (Volksforum 18), geconvoqueerd door CONAMAQ (Consejo de Ayllus y Markas del Qullasuyu de Bolivia, een inheemse koepelorganisatie op nationaal vlak) werd mee georganiseerd door tal van basisorganisaties en locale NGO’s, o.a. CENDA (partnerorganisatie van Broederlijk Delen).

Rafael Quispe, algemeen vertegenwoordiger van CONAMAQ, volgt het discours van Evo Morales die stelt dat ‘de tijd dringt om maatregelen te nemen om grotere schade en leed aan de mensheid en Moeder Aarde te voorkomen en om de harmonie met de natuur te herstellen’, maar volgens R. Quispe is het vooral tijd om deze woorden in praktijk om te zetten. Het huidige politieke beleid in Bolivia pleegt inbreuk op de collectieve rechten van de inheemse volkeren, door – zonder het recht op volksraadpleging (Conventie 169 van de OIT van de VN) te respecteren – in hun territoria neoliberale megaprojecten uit te voeren, aldus R. Quispe. Al bij de voorbereidingen van de internationale top en tijdens de debatten van de 17 fora die gedirigeerd werden door verschillende ministeries werd duidelijk gesteld dat de klemtoon internationaal was en dat locale milieuproblemen op een mondiale conferentie niet ter zaken deden. De organisatoren van de Mesa 18 hielden er een andere mening op na en wilde net focussen op de interne contracties, die, binnen een globale context, een internationaal karakter hebben en dus helemaal niet zo locaal zijn; en zorgde daardoor voor veel opspraak.
Twee lange dagen waren vertegenwoordigers van basisbewegingen, indiaanse boerenleiders en specialisten aan het woord en werd er gedebatteerd over ‘Collectieve rechten en de rechten van Moeder Aarde’.

Getuigenissen van conflictcases van over heel Bolivia kwamen aan bod:
– de ernstige waterschaarste veroorzaakt door de ‘openpit’ mijnbouw in San Cristobal en Coro Coro bij Uyuni;
– het recent goedgekeurd mijnbouwproject Mutùn in het oosten van Bolivia in ongerept natuurgebied;
– de nefaste gevolgen die extractie van lithium uit de zoutvlaktes van Uyuni zal veroorzaken,
– de problematiek rond de stuwdammen in het noorden van Bolivia om energie te voorzien aan Braziliaanse bedrijven over de grens, waardoor een hele bewoonde regio onder water zal komen te staan;
– de vervuilende petroleumactiviteiten in inheems territorium in het noorden van het departement La Paz,
– het gigantisch continentaal project om via een land- en waterwegennetwerk de Atlantische met de Stille Oceaan te verbinden (IIRSA: Iniciativa para la Integracion de la Infraestructura Regional Sudamericana), een initiatief van 12 Zuid-Amerikaanse landen, waaronder Bolivia met economische doeleinden en transport, energie en communicatie te verbeteren.
De Mesa Popular 18 toonde met tal van concrete cases de discrepantie aan tussen het discours van Evo Morales en de locale realiteit. Net als de officiële Conferentie die de conclusies van de 17 fora in een Algemene Verklaring van de Volkeren bundelde (http://cmpcc.org/2010/04/24/acuerdo-de-los-pueblos/#more-1757), sloot ook de Mesa 18 af met een gezamenlijk opgestelde verklaring, waarin concrete en harde voorstellen worden gedaan om structurele veranderingen door te voeren en het kapitalistisch systeem ten gronde te veranderen (http://www.constituyentesoberana.org/3/cbioclim/042010/210410_1.pdf).

Auteur: Klaartje Bryss

Klaartje Brys is coöperante van Broederlijk Delen bij CENDA in Bolivia en vrijwilliger bij CATAPA.

Kippen, kaalheid en Coca-Cola

Kippen, kaalheid en Coca-Cola

Terwijl de ‘Westerse’ media volop bezig waren hun cameralenzen af te stoffen, ontrolde de Boliviaanse president Evo Morales in Cochabamba de eerste blauwdrukken van het antwoord der volkeren op de mislukking van Kopenhagen. Gedurende drie dagen, van 20 tot en met 22 april, wisselden meer dan 35 000 mensen uit 142 landen ideeën en ervaringen uit over alternatieve oplossingen om klimaatsverandering tegen te gaan en Moeder Aarde te respecteren. Deze driedaagse culmineerde op de Internationale Dag van Moeder Aarde met een waar volksfestijn in het sportstadium van Cochabamba. Onder het toeziend oog van Evo Morales, Hugo Chávez en enkele andere eminenties uit socialistisch Latijns-Amerika werd het ‘Akkoord der Volkeren’ voorgelezen. Dit akkoord moet dienen als basis voor een meer georganiseerde hervormingsbeweging om de mensheid te behoeden voor haar eigen ondergang en die van haar gastvrouw, Moeder Aarde.

Eerder dan jullie dit Akkoord der Volkeren voor te kauwen in hapklare brokjes (lees het zelf eens na in het Engels of Spaans), wil ik enkele kritische bedenkingen maken bij het hele gebeuren en haar afloop. Begrijp me niet verkeerd: er is een tegenreactie nodig als antwoord op het langdurig falen van de internationale gemeenschap (bij monde van haar staatsvertegenwoordigers) om een meer duurzame manier van samenleven op deze planeet te onderschrijven. Cochabamba leerde me echter dat er nog heel wat werk aan de winkel is om meer realistische en haalbare alternatieven voor te stellen.

Eerst en vooral was het organisatorische concept van deze conferentie nogal contradictorisch. Bedoeld als tegenreactie op het falen van staatsinstanties op de top in Kopenhagen, als forum voor de stem van de (al dan niet inheemse) volkeren, werd het evenement georganiseerd door Evo Morales. Hierdoor was het gemakkelijk voor hem om dit forum te ‘misbruiken’ voor politieke doeleinden, als een platform voor zijn socialistische politieke programma [lees: door Castro en Chávez ingefluisterd]. Het was dan ook niet verwonderlijk dat op de afscheidsceremonie de volkeren slechts één uur aan het woord waren om hun Akkoord voor te stellen, in tegenstelling tot de schare socialistische leiders uit Latijns-Amerika die meer dan drie uur het publiek bespeelden met oratorische kunstjes om hun politieke programma’s te propageren.

De grote boosdoener was – niet onvoorspelbaar – het imperialistisch kapitalisme dat als een wervelwind alle natuurlijke rijkdommen uit de grond haalt, zonder om te kijken naar de ecologische, culturele of spirituele waarde die de bewoners van die gronden hechten aan hun leefomgeving. Het is echter te gemakkelijk om de schuld in de schoenen van een ‘systeem’ te schuiven; het zijn altijd wijzelf, mensen van vlees en bloed, dignitarissen en Jan met de pet, die handelingen stellen (of toelaten); en het zijn de gevolgen van die handelingen die nu overal ter wereld zichtbaarder worden (en vaak het meest bij de minst weerbaren).

Er schort uiteraard vanalles aan het kapitalistische samenlevingsmodel, maar we mogen niet uit het oog verliezen dat we heel wat vanzelfsprekendheden uit ons dagdagelijkse leven te danken hebben aan de vruchten van dit model – denk maar even aan geneesmiddelen om ziektes zoals cholera of melaatsheid te behandelen (die vroeger een dodelijke afloop kenden), de communicatiemiddelen waarover afgelegen of rurale gemeenschappen nu beschikken en waarmee ze hun economische toestand kunnen verbeteren, of de wegen, scholen en ziekenhuizen die multinationale bedrijven laten bouwen in de gebieden waar ze actief zijn (ook al zou dit eigenlijk door de staat moeten gebeuren).

Eén van de problemen van het kapitalisme is de commodificatie van natuurlijke grondstoffen: terwijl enkele decennia geleden voor het merendeel van de wereldbevolking water, grond, medicinale planten en dergelijke meer gratis en vanzelfsprekend waren, moet men tegenwoordig voor bijna alles een prijs betalen om er gebruik van te mogen maken. Elke stem die tegen deze marktdynamiek ingaat wordt gemarginaliseerd, ten koste van duurzamere visies. De conferentie was daarom een uitstekend platform om dit nog eens in de verf te zetten: er bestaan andere manieren om met de natuurlijke rijkdommen rondom ons om te gaan, wat men ‘Buen Vivir’ noemt; het feit dat de ‘ontwikkelde’ landen dit niet doen, hoeft niet te betekenen dat gemeenschappen en volkeren belet mogen worden dit wel te doen. [Overigens was het heel teleurstellend dat er in het Akkoord sprake is van ‘ontwikkelde’ en ‘ontwikkelingslanden’ – terminologie die veronderstelt dat het ontwikkelingsmodel van de ontwikkelde landen het meest duurzame en dus na te streven model is, quod non.]

Anderzijds moeten we realistisch blijven: je kan globalisering niet ongedaan maken. Het plastic heeft zijn intrede gemaakt over de hele wereld en afgelegen gemeenschappen verwelkomen bezoekers met een Coca-Cola gesponsord bord. Dit ontkennen schaadt zelfs de natuur meer dan het haar baat. Als de overheid geen effectief afvalbeleid kan handhaven, blijft al dit in Congo ontgonnen, in China gefabriceerd, in Korea afgewerkt, door Griekse reders getransporteerd, door Amerikanen gepromoot, door Chilenen verhandeld en door Bolivianen gebruikt afval gewoon op straat liggen. Het was schrijnend vast te moeten stellen dat je geen 5 seconden (!) door een busraam kan kijken zonder langs de weg in het midden van een verlaten hoogvlakte plastic papiertjes, flesjes of andere overblijfselen tegen te komen van de door weggebruikers aangekochte consumptieartikelen, die ze (blijkbaar) zonder gène door hun raampjes weggooien. Niet één werksessie op de conferentie, niet één woord in het Akkoord dat dit ter sprake brengt.

Dit realisme ontbreekt (voorlopig toch) in twee van de meer opzienbarende conclusies van het Akkoord. Het is meer dan begrijpelijk dat de deelnemers zich verongelijkt voelen door het klimatologisch onrecht dat hen aangedaan wordt door het vervuilende ‘Noorden’ (of ‘Westen’, zo je wil). De vraag is echter of een Internationaal Klimaat- en Milieustrafhof wel soelaas kan bieden aan deze verzuchtingen. Kijk maar eens naar het Internationaal Strafhof in den Haag. Hoe nobel haar statuten ook mogen zijn, de praktijk leert ons dat het heel moeilijk, duur en inspannend is om individuen voor dit tribunaal te dagvaarden in slopende en langdurige processen. Het zijn ook enkel de grote vissen die voor het Hof verschijnen – de kleine visjes zijn al dit geld en zweet niet waard; maar het zijn nu net die kleine visjes wiens handelingen het meest waarneembaar zijn en waarvoor de mensen gerechtigheid vragen. Een gelijkaardig Milieustrafhof – waar ook nog eens staten en bedrijven terecht zouden kunnen staan – zal ongetwijfeld dezelfde problemen en frustraties met zich mee brengen en niet noodzakelijk de verhoopte impact bereiken.

Dan is er nog het Wereldwijde Referendum, waarbij men alle volkeren van de wereld wil bevragen over het zonet vermelde Milieustrafhof, de rol die het huidige kapitalistische model nog kan spelen in onze wereld (hoe gaat men dat formuleren in een ja/nee vraag?), de mate waarin ontwikkelde landen hun reductiedoelstellingen moeten bijstellen, de noodzaak van een Internationaal Verdrag over de Rechten van Moeder Aarde enzovoort. Dit wordt een gigantische logistieke uitdaging om dergelijk referendum te verwezenlijken, naast de praktische obstakels, zoals het bepalen van een quorum dat het referendum geldigheid zou geven en het feit dat referenda een democratisch bestel veronderstellen. Vergeten we niet dat één op vijf bewoners van onze planeet in een niet zo democratisch land leeft, naast de vele andere regimes die op deze aardbol de plak zwaaien maar niet zo tuk zijn op inspraak van hun bevolking.

Door het enthousiasme van de deelnemers voor dit referendum kan men ook gemakkelijk uit het oog verliezen dat niet de hele wereld vertegenwoordigd was op deze bijeenkomst in Cochabamba. Bijgevolg kan het wel eens heel wat lastiger blijken dan verwacht om werkelijk voldoende stemmen bij elkaar te sprokkelen om al deze voorstellen goed te keuren. Hoewel meer dan 142 landen aanwezig waren op de conferentie, was meer dan 70% van de deelnemers afkomstig uit Bolivië. Voeg daar dan nog de hele schare Latijns-Amerikanen aan toe, voor wie het heel wat gemakkelijker en goedkoper was om naar Cochabamba af te zakken voor enkele dagen, en dan merk je dat er slechts een minieme vertegenwoordiging was van de andere vier continenten. Wil deze tegenbeweging dus slagen in haar opzet, moet het zichzelf meer legitimiteit en draagkracht geven door eenzelfde aantal steunbetuigingen de verzamelen in de rest van de wereld.

Om af te sluiten – er is nog veel werk aan de winkel om onze samenleving op globale schaal een meer duurzame draai te geven. Niet voor niets stelt de logica van de oude Grieken dat op de thesis en de anti-thesis de syn-thesis volgt. Kyoto/Kopenhagen was de thesis, Cochabamba de antithesis. Nu is het tijd om het beste uit deze twee werelden samen te brengen in een synthesis. Laat ons het goede uit de traditionele culturen van inheemse volkeren halen en vermengen met het goede dat uit het kapitalisme voortgekomen is, zonder tegengestelde visies te marginaliseren of structureel onrecht te bestendigen. Maar laat ons vooral niet wachten op de synthesis om ons eigen steentje bij te dragen in de strijd tegen klimaatsverandering.

door Tom Van den Steen

Bemoedigend nieuws uit Bolivia

Een bericht (26-10-2009) uit de Andeskrabbels, de blog van Gilberto Pauwels, directeur van CEPA (partnerorganisatie van CATAPA in Oruro, Bolivia)

DECRETO SUPREMO 0335: Voor Moeder Aarde.

Er kwamen tranen van vreugde bij te pas, toen de goedkeuring van het decreet werd bekendgemaakt. Enkele honderden mensen hadden zich reeds opgesteld om van El Alto naar het centrum van La Paz af te dalen. Ze dachten dat men hen eens te meer bedrogen had. Ze waren van Oruro gekomen om hun eis kracht bij te zetten dat het gebied tussen de tinmijn van Huanuni en het Poopó-meer tot milieu-noodgebied zou uitgeroepen worden. Toen ze wilden vertrekken, kwam de minister van milieu, Pablo Ramos, dan toch in een taxi aangereden. Hij kwam vertellen dat, op uitdrukkelijk bevel met president Evo Morales, het voltallige kabinet zopas het decreet ondertekend had.

1. De vraag om het waterbekken van Huanuni tot ecologisch noodgebied uit te roepen is reeds een paar jaar oud. CORIDUP het coordinatie-orgaan van tachtig rurale gemeenschappen die zich door de vervuiling van de mijnbouw benadeeld weten, hield het proces aan de gang via een geduldige dialoog met de verantwoordelijken van de mijn en de regionale en nationale gezagsdragers. In mei beschreven we de grootscheepse inspectie door vertegenwoordigers van verscheidene viceministeries. Een paar weken geleden hadden we het nog over de ontgoocheling wegens het uitblijven van maatregelen en de aankondiging van acties. Een mars op La Paz heeft het beoogde resultaat opgeleverd. Waarom is het dan toch gelukt, vragen velen zich af.

2. De tegenstand kwam de mijnwerkersorganisaties die vrezen dat de afkondiging tot noodgebied tot het sluiten van mijnen zal leiden. Er waren ook (vice)ministers die tegen het decreet in verzet kwamen omdat ze vinden dat de saneringsonkosten van het gebied voor de staat veel te hoog zullen oplopen, vooral gezien dit geval als antecedent kan dienen voor gelijkaardige situaties elders in het land.

3. Maar de omstandigheden waren gunstig. Vorige week kwam de president van Ecuador op bezoek in Huanuni en hij maakte een opmerking over de toch wel verregaande vervuiling door de mijnontginning. En president Evo Morales werd onlangs op wereldvlak tot verdediging van Moeder Aarde uitgeroepen. Felix Laime, president van CORIDUP, speelde daar handig op in. Hij eiste dat de woorden in het buitenland in daden voor eigen volk zouden omgezet worden. De mars werd voorgesteld, niet als een protest tegen de regering, maar als een oproep om het aangekondigde veranderingsproces ook effectief door te voeren. Niet tegen Evo, maar vóór hem, tegen groepen en personen die zijn plannen dwarsbomen. En het lukte. Dat de verkiezingsstrijd intussen is losgebarsten, zal ook wel meegespeeld hebben. De oppositiepers gaf veel ruchtbaarheid aan de protestacties, in de overtuiging dat het op een sisser zou uitlopen en het imago van de president zou aantasten. En dat lukte niet.

4. Het decreet voorziet helemaal niet het sluiten van bedrijven en beperkt zich tot de vier gemeentes in het gebied tussen de mijn en de meren: Huanuni zelf, Machacamarca, El Choro (met Challacollo) en Poopó. De voorziene maatregelen zijn indrukwekkend: het verhinderen van verdere vervuiling door de bouw van dammen, door controle van vroegere mijnafval en waterbeheer; recuperatie van gronden met steun aan landbouw en veeteelt; drinkwater en afvalverwerking voor mijncentra en dorpen; milieu-opvoeding in bedrijven en educatieve centra; gezondheidszorg; onmiddellijke noodhulpverlening; sociale controle op de uitvoering, o.a. door CORIDUP. Zeven ministeries, de prefectuur, de vier gemeentebesturen en het staatsbedrijf COMIBOL zijn bij de uitvoering betrokken. Het betreft een tienjarenplan.

5. De mensen van CORIDUP zijn dolgelukkig en zijn CEPA heel dankbaar, want de brieven, petities, documenten, inspecties, tientallen vergaderingen in Oruro en La Paz, conscientisatie in de dorpen, analyses van gronden en waters, persberichten, artikels, mobilisaties,… waren alleen mogelijk mede dank zij het ononderbroken werk van Limbert, Clemente, Jaime, Jhonny, Norma, Alicia, Eveline,… van CEPA. Wijzelf denken vooral aan die meestal al wat oudere mensen die opstapten naar La Paz, om hun enig bestaansmiddel te redden: de grond en de waters van hun voorouders, Moeder Aarde. En aan de organisaties, groepen en families in het Noorden die CEPA hebben mogelijk gemaakt.

6. Onwillekeurig moet ik denken aan het bijbelse verhaal van de broodvermenigvuldiging. Enkele mensen uit het volk van het Noorden hebben iets aangeboden: zoiets als wat brood en een paar vissen, laat ons zeggen. Daarmee heeft CORIDUP, een volksorganisatie uit het Zuiden een grootscheepse actie voor sociale en milieu-gerechtigheid op gang gebracht voor een ganse streek.

Maar de verantwoordelijkheid waar we nu voor staan is ontzettend groot: zorgen dat dit decreet, een dertig bladzijden tellend document dat we mee hebben opgesteld, geen dode letter blijft. Dat zal eens te meer veel geduld vragen, doorzettingsvermogen, drukkingsmiddelen, desnoods mobilisaties. Maar als we daarmee kunnen bekomen dat de nationale, regionale en lokale besturen aan de noden van een arme en verontrechte bevolking tegemoet komen en hen een betere toekomst mogelijk maken, dan hebben we ons doel bereikt.

Gilberto Pauwels

Auteur: Hanne Cottyn