tin supply chain part I

De Supply Chain van Tin – Miniserie, Part I

Het monitoren van de tinmijnen in Bolivia

Since autumn 2020, CATAPA vzw has been partnering up with Electronics Watch – an independent monitoring organisation with experts in human rights and global supply chains – and CISEP – Centro de Investigación y Servico Popular, a local Bolivian non-profit organization – to start monitoring tin mining cooperatives in the department of Oruro, Bolivia. This project was funded by Bread for All (BfA). This work is part of a bigger project organised by CATAPA’s Bolivia Working Group: investigating the tin supply chain, from raw material to end product.

Today we are presenting the first part of this research focussed on important findings related to working conditions and human rights (violations) in the Bolivian tin mines. Later on we will also present the findings related to the Bolivian smelters, the import of tin into the EU and the presence of tin in the electronics sector.

Belangrijkste bevindingen

Infographic tin monitoring project Landscape Banner (3)

Uit de interviews met de mijnwerkers van de coöperaties blijkt dat:

  • Mijnwerkers moeten soms onder 70m diepte werken (gerelateerde problemen: minder zuurstof, longziekten, silicose) zonder persoonlijke bescherming
  • De lonen worden dagelijks berekend, maar kunnen na verloop van tijd vaster worden (afhankelijk van de goodwill van de chef)
  • Coöperatieve mijnwerkers worden betaald op basis van de gewonnen hoeveelheid mineraal, de lonen zijn zeer ontransparant (vaak slechts 1% van de brutowaarde van de productie, wat zeer laag is)
  • De mijnwerkers werken lange uren, meestal 6 dagen per week. Sommigen werken 12 tot 16 uur per dag
  • Er is een grote ongelijkheid tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers: vrouwen worden veel minder betaald omdat zij meestal werk krijgen buiten de mijngangen (omdat wordt geloofd dat het ongeluk brengt als vrouwen de mijnen betreden). Daar zoeken ze naar waarde tussen het weggegooide erts
  • Preventiesystemen voor veiligheid en gezondheid op het werk zijn bijna onbestaand
  • Er is geen toegang tot drinkwater op de werkplek

Meer details over de resultaten en de achtergrond van het monitoringproject vindt u verderop op deze pagina. 

CISEP_Mineral extraction galleries
CISEP_Mineral extraction galleries
CISEP_Heavy machinery, in operation and without adequate protection, lack of physical spacers
CISEP_Heavy machinery, in operation and without adequate protection, lack of physical spacers

Conclusies en toekomstige stappen

Juridisch gezien lijkt het erop dat de Boliviaanse nationale wetten niet worden overtreden, maar eerder worden omzeild, aangezien de werknemers van de coöperatie juridisch gezien zelf hun eigen werkgevers zijn. CISEP en Electronics Watch zijn van plan aan dit project te blijven werken, uiteindelijk met het doel bij te dragen tot betere lonen en gezondheids- en veiligheidsomstandigheden voor de arbeiders. In de volgende stappen zullen de mijnwerkers van de coöperatie onder meer worden opgeleid in het belang van preventie en het gebruik van beschermende uitrusting.

Dit is DEEL I van onze miniserie over het monitoringsproject van de toeleveringsketen van tin. Wat gebeurt er met het tinerts als het eenmaal gewonnen is? Hou ons in de gaten voor deel II en III: de bevindingen over de Boliviaanse smelterijen en onder welke omstandigheden tin in de EU wordt ingevoerd en later, hoe en wanneer het in de elektronicasector terechtkomt.

CISEP_Wood reinforcement yielding to the weight of drilling malpractice (2)
CISEP_Wood reinforcement yielding to the weight of drilling malpractice (2)

Meer details en achtergrond bij het monitoringproject in de tinmijnen

Tussen mei en september 2021 werden 20 enquêtes en 13 interviews afgenomen. Het merendeel van de ondervraagde werknemers van de coöperatieve mijnen waren mannelijk, jonger dan 28 jaar en van Quechua-afkomst. Dit profiel is ook het meest voorkomende, hoewel er ook vrouwen werken, een aantal van hen werd ook geïnterviewd. De enquêtes en interviews vonden plaats op de werkplek of op het terrein en duurden ongeveer 30 minuten tot 1 of 2 uur. Er werd vooral gevraagd naar de volgende onderwerpen: vorm van inkomen, verloning, gezondheid en veiligheid, mogelijke vormen van intimidatie op het werk (ook wat betreft geslacht), productie en werktijden.

Ook belangrijk om weten: het grootste deel van de monitoring vond plaats tijdens de Coronapandemie, waardoor een meer constante en ononderbroken monitoring onmogelijk was omdat mensen buiten de exploitatie minder welkom waren in het mijnkamp om wille van de COVID19 maatregelen. Het onderzoek kan ook beperkt zijn door de angst van sommige van de ondervraagden om bepaalde onderwerpen aan te snijden, zoals bijvoorbeeld milieukwesties.

De meeste arbeiders zijn zelfstandigen. Dit betekent dat de mijnwerkers niet beschikken over beschermende en technische uitrusting, noch over gezondheids- en veiligheidsvoorzieningen op het werk, wat hun werk gevaarlijk en ongezond maakt.

De mijnbouwcoöperaties

Het coöperatieve systeem is in Bolivia in de praktijk een systeem van  arbeids”flexibiliteit”, waardoor de arbeidskosten binnen de interne toeleveringsketen worden verlaagd. Hoewel de coöperatiewet bepaalt dat men verplicht is de sociale wetten (zoals de algemene arbeidswet) na te leven, geldt dit eigenlijk alleen wanneer er sprake is van een werknemer/werkgever-relatie.

In werkelijkheid is dit meestal niet het geval: de coöperatieve structuur beperkt zich tot het zijn van een collectieve beheersorganisatie voor de aan- en verkoop van mineralen, het beheer van de sociale zekerheid en de toegang tot metaalrijke terreinen die eigendom zijn van de staat. In feite zijn de meeste werknemers in het coöperatieve mijngebied dus zelfstandige leden van de coöperatie (werkgever-werknemer).

De gevolgen van dit zelfstandig ondernemerschap zijn dat de mijnwerkers geen beschermende en technische uitrusting krijgen, noch veiligheid en gezondheid op het werk, wat, samen met het gebrek aan beschermingssystemen op de werkplek, hun werk gevaarlijk en ongezond maakt. De ploegen van mijnwerkers moeten zelf voor hun persoonlijke beschermingsmiddelen zorgen: zij kopen hun werkgereedschap, zij betalen voor het gebruik van de concentratie-installatie en de machines, zij betalen voor de basisdiensten en voor de administratieve diensten die door het bestuur van de coöperatie worden verleend.

Ook investeringen in nieuwe technologie zijn zeer beperkt en onderhoudsdiensten zijn praktisch onbestaande, hoewel er een mechanische werkplaats is om onderdelen van essentiële apparatuur te vervangen. Daar komt nog bij dat door dit beheersmodel van het mijnbouwcoöperatiesysteem in Bolivia een gelijke verloning van alle leden niet is gegarandeerd.

Arbeidsovereenkomsten voor Leerlingen

De mensen die in de concentratiefabriek werken (in plaats van die in de mijngangen) krijgen een nationaal basissalaris uitbetaald: ongeveer 300 US-dollar, hoewel het niet zeker is of dit overeenkomt met het minimum dat nodig is om van te leven, aangezien volgens de ondervraagden de kosten van levensonderhoud ongeveer 430 US-dollar bedragen. Desondanks past de coöperatie de berekening van een minimumloon niet eens toe op al haar werknemers, maar alleen op coöperatieleden die niet in de mijn kunnen werken vanwege hun tijdelijke verplichting in specifieke functies (directeuren of commissarissen) en de mogelijke toekomstige geassocieerde werknemers die op proef werken.

Enerzijds is er geen enkele garantie dat het ontvangen loon de minimumbehoeften dekt, noch is er enige controle dat het aantal uren per week minder dan 48 uur bedraagt, aangezien de coöperatie niet optreedt als werkgever, maar veeleer als administratief beheerder van de zelfstandige arbeid van haar leden.

Er is ook een grote ongelijkheid tussen coöperatieleden en niet-coöperatieleden op proef (er moet minimaal 1 jaar extern worden gewerkt voordat men het aanbod krijgt om lid te worden van de mijnbouwcoöperatie) . Als je volgens dit “leerling”-systeem werkt, krijg je het nationale minimumloon voor 8 uur werk, maar je krijgt geen toeslag voor overwerk of voor werken op zon- of feestdagen, en het is niet mogelijk na te gaan of de ziektekostenverzekering door de coöperatie wordt betaald.

Positief aan dit leerling-systeem is dat de werktijden van de proefarbeiders worden gecontroleerd en gereguleerd, terwijl de coöperatieleden werken in een systeem van zelfuitbuiting. Anderzijds is het wel mogelijk dat er overtredingen zijn met de leercontracten en dat er een onofficieel systeem van arbeidsintimidatie bestaat door de leden van de coöperatie tijdens het proefjaar.

Het inkomen van de mijnwerkers hangt volledig van geluk af: of ze vinden genoeg metaalrijke ertsen of ze vinden er geen.*

De lonen voor deze arbeiders worden dagelijks berekend. Ze kunnen vaster worden na een eerste proeftijd, maar dit hangt af van de bereidwilligheid van de persoon die de leiding heeft over die nieuwe arbeider. Mijnwerkers worden betaald op basis van de hoeveelheid mineraal die ze vinden, dus het inkomen van de mijnwerkers hangt volledig af van geluk: of ze vinden genoeg metaalrijke ertsen of ze vinden er geen*. Ook het inkomstenniveau is zeer ondoorzichtig: vaak ligt het rond 1% van de brutowaarde van de productie op de internationale markt, wat zeer laag is.

Onzekerheid van betaling en overwerk

Er is geen transparant systeem dat een gelijke beloning onder de coöperatieve arbeiders garandeert, vooral wanneer de productie aan de concentratie-installatie wordt geleverd namens de leider van een mijnwerkersploeg. Deze leider wordt verondersteld de waarde gelijk te verdelen onder zijn/haar ploeg, maar er is geen bewijs dat dit zonder discriminatie gebeurt. Het “crew” systeem heeft nog een ander nadeel: omdat de crew zichzelf managed, worden de mechanismen voor conflictbeslechting binnen de crew afgehandeld. Alleen als de zaken ernstig zijn (wat ook subjectief is), gaan ze naar de directie of toezichtsraad, één van de twee officiële hogere organen in de coöperaties, samen met de Raad van Bestuur.

De werktijden zijn extreem lang voor (potentiële) aangeslotenen en er bestaat een risico van onvrijwillig overwerk voor iedereen: omdat er geen controle is op de werkroosters, bestaat het gevaar van overwerk en overuren.

Ze werken meestal 6 dagen per week. Volgens de enquête zegt 91% wel eens 7 dagen per week te hebben gewerkt … 33% zegt 10 uur te werken en 16% zegt 12 uur per dag te werken. Aangezien niemand controleert of de werknemers boven hun limiet werken, zouden de werkuren zelfs langer dan 16 uur kunnen duren.

Sommigen van hen beweren dat zij, gezien de hoge prijs van mineralen, soms 16 en 24 uur onafgebroken hebben gewerkt, uit “hun eigen wil”. Maar aangezien deze “wil” gekoppeld is aan het genereren van meer inkomsten, zou je kunnen stellen dat het niet noodzakelijk “hun eigen wil” is, maar eerder “gedwongen” uit noodzaak. In de enquête zei 1 persoon dat hij niet vrijwillig werkt, maar dat de noodzaak hem ertoe dwingt.

Blijkbaar is er ook een recente verplichting om minstens 15 dagen/maand te werken (deze verplichting is gekoppeld aan het quotum van de overeenkomst die zij hebben met de plaatselijke handelsmaatschappij die hun erts afneemt), en als ze dit niet doen, krijgen ze een sanctie opgelegd.

Naast deze inconsistenties is er een grote ongelijkheid tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers. Vrouwen worden veel minder betaald. 50% van de respondenten geeft aan dat vrouwen en mannen niet gelijk worden behandeld op de werkplek. Vrouwen krijgen meestal werk buiten de mijngangen, omdat wordt geloofd dat het ongeluk brengt als vrouwen de mijnen betreden.

De vrouwen die betrokken zijn bij de coöperatieve mijnbouwactiviteiten in Oruro zijn meestal oudere weduwen die hun man verloren hebben in de mijnen of bij aanverwante activiteiten, ofwel jonge meisjes of alleenstaande moeders met kinderen. Hun actieve deelname is beperkt, omdat van oudsher wordt geloofd dat hun aanwezigheid in de mijn ongeluk brengt. Daarom werken zij voornamelijk buiten, waar zij afgedankte ertsblokken uit elkaar halen op zoek naar minerale resten. Of ze werken op andere terreinen met minder mogelijkheden om in hun levensonderhoud te voorzien. Bij de verkoop zijn het vooral de vrouwen die worden bedrogen en een oneerlijke prijs krijgen. Veel vrouwen werken op informele basis, zelfs buiten het kader van de coöperatie, zodat zij geen ziektekostenverzekering of pensioenfonds hebben. Bovendien zorgen zij over het algemeen voor het gezin en dragen daardoor bijna altijd een dubbele last.*

CISEP_Concentrated mineral leaching into waters without environmental measures
CISEP_Concentrated mineral leaching into waters without environmental measures
CISEP_Acidic waters and tailings dam without safety borders
CISEP_Acidic waters and tailings dam without safety borders

Arbeidsomstandigheden: Gezondheid en veiligheid

Uit de gevoerde gesprekken blijkt dat de mijnwerkers soms zonder persoonlijke bescherming werken, zelfs wanneer zij onder 70 meter diepte werken, aangezien dat laagste niveau door de coöperatie als geheel wordt geëxploiteerd. Het maakt deel uit van de collectieve bijdrage voor de coöperatie, los van hun traditionele mijnwerkerssysteem. Zij moeten bijdragen aan de gemeenschappelijke kosten van de coöperatie door hun eigen werk ten minste 3 dagen per maand in deze nieuwe diepe galerij te verrichten. Het is dus niet alleen onveilig en ongezond om daar te werken, maar zij voelen zich ook gedwongen door het management van de coöperatie om daar extra te werken.

Die diepte is kritiek omdat er minder O2 is en er een hoger risico is op onder meer longziekten en silicose. Zoals gezegd moeten ze daar minimaal 3 keer per maand werken: als ze 2 keer missen worden ze gestraft en als ze een 3e keer missen verliezen ze hun aansluitingsdocument (het bewijs van bijdrage aan de coöperatie) en moeten ze de coöperatie verlaten. Dit niveau is enkel toegankelijk via een lift zonder nooduitgang.

De ondervraagden wijzen erop dat er geen veiligheidsplan is en dat er bijna geen preventiesystemen voor veiligheid en gezondheid op het werk bestaan, waarschijnlijk door een gebrek aan middelen van het management. Er zijn wel veiligheids- en gezondheidsfunctionarissen, maar hun functies houden verband met het beheer van ongevallen en latere gebeurtenissen, niet met het voorkomen daarvan.

Bij een fysieke controle blijkt dat de concentratie constructies meer dan 50 jaar oud zijn en dat er geen behoorlijke bewegwijzering en ventilatie is. In het algemeen zijn er bijna geen risico- en gevaarsignalisatie in de mijn, of ze zijn in voortdurende staat van verval en er is geen plan voor de vervanging van deze signalisatie.

Het werk in de mijn is buitengewoon koud en vochtig. Er is geen toegang tot drinkwater op de werkplek. Elke arbeider neemt zijn eigen water mee voor het dagelijkse werk. Meer dan 75% van de ondervraagden zegt dat zij voortdurend moeten staan, soms wel 6 of zelfs 12 uur. 3/4 merken ook op dat zij worden blootgesteld aan sterke trillingen als gevolg van het boren en drillen in rotsen en dat zij zware machines moeten gebruiken.

Het boren van rotsen in de mijn wordt niet gecontroleerd: het zou met water moeten gebeuren om de vorming van opvliegend mineraal stof te voorkomen, maar er is geen watersysteem dat alle locaties bereikt, waarschijnlijk ook wegens de daarmee gepaard gaande investeringskosten. 74% beweert te zijn blootgesteld aan gassen en stof afkomstig van het opblazen van rotsen.

CISEP_Entrance to galleries in wells without ergonomic conditions or emergency exits.
CISEP_Entrance to galleries in wells without ergonomic conditions or emergency exits.
CISEP_Wood reinforcement yielding to the weight of drilling malpractice (2)
CISEP_Wood reinforcement yielding to the weight of drilling malpractice (2)

Als gevolg van deze omstandigheden hebben sommige mijnwerkers silicose (een vorm van longziekte die wordt veroorzaakt door het inademen van stof** als gevolg van het gebrek aan water bij het boren in de mijn), reuma (als gevolg van een te hoge vochtigheidsgraad in de mijn) en hoofdtumoren (als gevolg van schuivende rotsen in de mijn, door een gebrek aan versterking van de galerij-infrastructuur) gekregen.

91% zegt dat er niet goed wordt omgegaan met chemische stoffen en meer dan 83% beweert dat er een voortdurende blootstelling is aan onbeschermde giftige stoffen zoals xanthaat en arseen en dat zij zijn blootgesteld aan dampen uit de ondergrond, bijvoorbeeld die welke worden geproduceerd door de diesel mijnwagens. Het gebrek aan ventilatiesystemen genereert veel verbrandingsrook die, volgens een van de ondervraagden, vooral de “oudere” mijnwerkers treft.

66% van de mijnwerkers klaagt over problemen met de veiligheid op het werk. Aangezien iedereen zijn eigen persoonlijke beschermingsmiddelen koopt, is er geen sprake van industriële veiligheid en is deze niet gewaarborgd. In de beschrijving van de persoonlijke beschermingsmiddelen beschrijven allen het gebruik van gehoorbeschermers, ademhalingsapparatuur (maar zonder voortdurende vervanging van de filters en beperkt tot het boren van het gesteente) en hoofd- en voetbescherming, maar niemand heeft het over het gebruik van rugbeschermers. Dit is vooral belangrijk omdat de mijnkarretjes alleen in de hoofdgangen aanwezig zijn en zij vanuit de onderaardse gangen het erts op hun rug moeten verplaatsen in (rug)zakken met een gewicht van ongeveer 40 kilo. Er zijn bewijzen dat zij tot 30 minuten moeten lopen met dit gewicht op hun rug.

In de mijnen zijn er geen toiletten of systemen om uitwerpselen te verwijderen, daarom is het niet toegestaan zich in de mijn te ontlasten, daarvoor moeten zij wachten tot de ploegenwisseling (7-13, 14-19).

Daar komt nog bij dat de mijnwerkers geen duidelijke en zichtbare informatie hebben over hun rechten binnen de coöperatie: zij krijgen geen introductie, zij ontberen informatie over hun ziektekostenverzekering en zij worden slecht behandeld door het openbare gezondheidsstelsel, zij worden niet opgeleid in het hanteren van gereedschappen noch krijgen zij houdingsonderwijs, zij worden niet geleerd persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken, enzovoort.

Binnenkort deel II van onze miniserie

Dit is DEEL I van onze miniserie over het toezicht op de toeleveringsketen van tin. Wat gebeurt er als het tin eenmaal gewonnen is? Hou ons in de gaten en lees binnenkort meer over de bevindingen in de Boliviaanse smelterijen en onder welke omstandigheden tin in de EU wordt ingevoerd en later, hoe en wanneer het in de elektronicasector terechtkomt.

Referenties:

Hoe kan de ICT-toeleveringsketen eerlijker?

Hoe kan de ICT-toeleveringsketen eerlijker?

Onderzoeksmissie in Oruro (Bolivia) voor het project ‘Make ICT Fair’ (‘Maak de ICT-sector eerlijk’)

Samenvattend rapport ook beschikbaar in het Engels, Spaans en Frans.

Samenvatting rapport 

Er is heel weinig literatuur voorhanden over de toeleveringsketens die schuilgaan achter de metaalhandel en daarom wil CATAPA met het onderzoek naar de mijnbouw van polymetaal erts in Bolivia nagaan wat precies de sub-nationale, nationale en transnationale actoren en processen zijn die bij de mijnbouwactiviteiten betrokken zijn. In het Boliviaanse departement Oruro werd daartoe een veldonderzoek uitgevoerd. Deze onderzoeksmissie verschaft ons elementen om de lokale implicaties van de mondiale ICT-industrie bloot te leggen. Zo krijgt de term Make ICT Fair in elke schakel van de toeleveringsketen zijn specifieke betekenis doordat er een kader wordt aangereikt om te bepalen hoe de situatie er in elk deel van de keten uitziet op het vlak van arbeid, gemeenschap, milieu en juridische kwesties in de beoogde context.

In het Boliviaanse Oruro is bij de toeleveringsketen voor tin, zilver, lood en zink – enkele van de metalen die nodig zijn voor de productie van elektronische apparaten – een veelheid van actoren betrokken. Voorafgaand aan de export worden hier de mineralen ontgonnen door mijnbouwcoöperatieven (naast staatsmijnen en groot- en kleinschalige private mijnen) en dan verkocht aan lokale handelaars, die daardoor dus de eerste toeleveranciers zijn binnen de internationale toeleveringsketen voor deze metalen.

Tin wordt gesmolten door twee industriële smelterijen in Oruro en daarna geëxporteerd, vooral naar de VS en Nederland. Zilver-, lood- en zinkconcentraten worden rechtstreeks geëxporteerd naar metallurgische fabrieken in Azië (Zuid-Korea, China en Japan) en Europa (België, Nederland en Spanje).

Er werd onderzoek uitgevoerd vanaf de ontginning, de ertsverwerking en het smelten tot aan de export. Via case studies hebben we concrete voorbeelden van zes mijnbouwcoöperatieven, een aantal lokale toeleveraars, de staatssmelterij en de belangrijkste internationale handelaars die in het gebied opereren. Dit onderzoek heeft aan het licht gebracht wat de gevolgen zijn van het gebrek aan verplichte sociale en milieu gerelateerde kwaliteitsnormen die op de toepasselijke niveaus zouden kunnen worden opgelegd aan de bedrijven die deze metalen opkopen. Ook bleek dat er geen traceerbaarheidscriteria waren die een verbinding tot stand zouden kunnen brengen tussen de verschillende actoren en waardoor een mogelijke ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid’ zou ontstaan van kopers ten opzichte van de lokale actoren.

Mural painting on the walls of a former tin smelter in Oruro (Bolivia) © Silke Ronsse / CATAPA

De implicaties van mijnbouw in Oruro

Het onderzoek richtte zich op het vergaren van gegevens over de impact van de mijnbouw in de verschillende schakels van de toeleveringsketen.

 

Gebrekkige voorzieningen op het gebied van gezondheid en veiligheid

Dat de situatie in Oruro zo specifiek is, heeft te maken met de belangrijke rol die kleinschalige coöperatieven spelen in de Boliviaanse lokale mijnbouweconomie. Dit type mijnen stelt namelijk een groot aantal arbeiders uit de regio te werk. De coöperatieven zijn eigenlijk een systeem van ‘zelfexploitatie’ aangezien zij hun eigen werkgever zijn, maar machteloos staan ten opzichte van de bedrijven die hun ertsen kopen. Het coöperatief kader mag dan een zekere vrijheid impliceren voor de arbeiders (die lid moeten zijn van de coöperaties), het heeft ook tot gevolg dat de werkmethodes nog zeer traditioneel zijn, d.w.z. vaak nog afhankelijk van manuele arbeid, ook al is er de laatste decennia al meer mechanisering.

In de ontginningsfase hebben de arbeiders te maken met onverantwoorde veiligheids- en gezondheidssituaties, waarvan de belangrijkste de gebrekkige bescherming door stofmaskers is. Dat leidt tot een aantal gevallen van silicose (ook bekend als de mijnwerkersziekte, die veroorzaakt wordt door siliciumstof in de longen).

De mijnwerkers van de coöperatie die tewerkgesteld zijn in het concentratieproces van de ertsen worden blootgesteld aan ongecontroleerd en nonchalant gebruik van toxische stoffen zoals xanthaat, cyanide en kerosine, die onmiddellijk oogirritatie veroorzaken, maar op lange termijn ook het zenuwstelsel en de interne organen aantasten. Gezondheidsproblemen en huidkwalen ontstaan door rechtstreeks contact met zuren en zware metalen en ook door veel te lang in de zon en het stof te werken.

Een ernstig probleem is ook het gebrek aan langetermijnplanning, zodat mijngangen niet geïnspecteerd worden, waardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan zoals het exploreren van zones die eerder al als no-gozones werden beschouwd.

Mining bin for load next to Morococala's mine entrance (Oruro, Bolivia) © Silke Ronsse / CATAPA

Voedselsoevereiniteit en biodiverse ecosystemen lopen gevaar

Ook al heeft Bolivia wetten voor de bescherming van ‘Moeder Aarde’ en ondanks de vereiste dat er in de meeste gevallen een milieulicentie moet worden verstrekt voordat er tot ontginning mag worden overgegaan, gaan alle mijnbouwactiviteiten gepaard met ernstige milieuschade. De belangrijkste effecten zijn dat de mijn zuur water oplevert, dat mijnafval in de open lucht wordt gedumpt en dat de chemicaliën voor het concentratieproces gewoon geloosd worden (een pH-waarde van minder dan 3 is courant voor de waterlopen rond de mijngebieden).

Mijnexploitatie heeft ernstige gevolgen voor de landbouw in de directe omgeving en in stroomafwaarts gelegen gebied. De gevolgen voor het milieu zijn vaak zo groot dat landbouwers zich gedwongen zien om mijnwerker te worden omdat hun land al te zeer aangetast is. Het is moeilijk om van de vele mijnbouwsites de kost van alle effecten op de ecosystemen te berekenen en sanering is haast onbegonnen werk.

De hachelijke situatie van vrouwen

De vrouwen betrokken in de coöperatieve mijnactiviteiten van Oruro zijn doorgaans oudere weduwen die hun echtgenoot verloren in de mijnen of bij aanverwante activiteiten, ofwel jonge meisjes of alleenstaande moeders met kinderen. Actieve deelname is voor hun beperkt, omdat er traditioneel wordt aangenomen dat hun aanwezigheid binnen in de mijn ongeluk brengt. En daarom werken ze hoofdzakelijk buiten, waar ze afgedankte steenblokken stukslaan, of op andere terreinen werken met minder kansen om leefbaar inkomen te verdienen.

Het inkomen van de mijnwerkers hangt volledig af van geluk: ofwel vinden ze voldoende metaalrijke ertsen ofwel niet. In het verkoopproces worden vooral de vrouwen bedot en krijgen ze een oneerlijke prijs. Heel wat vrouwen werken op informele basis, zelfs buiten het kader van de coöperatie. Ze hebben geen ziekteverzekering of een pensioenfonds. Over het algemeen dragen zij bovendien de zorg voor het gezin en daardoor dragen zij bijna altijd de dubbele last van productief werk en reproductie.

Woman leaching tin from waste rock in Machacamarca (Oruro, Bolivia) © Isabella Szukits / Südwind

De gevolgen voor de komende generaties

De milieuschade door de mijnbouw heeft een invloed op de landbouwactiviteiten en maakt het in sommige streken onmogelijk om er nog iets te telen, aan veeteelt te doen of te vissen. Dit heeft een migratie op gang gebracht van boerengemeenschappen naar mijnbouwsites en naar de steden.

Het beperkte kapitaal binnen dit coöperatief model maakt het moeilijk om de mijnbouwactiviteiten duurzaam te beheren. Het korte-termijnperspectief zorgt voor onzekerheid als het gaat over het inkomen van de mijnwerkers, vooral als de prijzen laag staan en ook door de eindige beschikbaarheid van het erts dat ze ontginnen.

Door de lage prijzen voor metaal hebben coöperatieven het soms moeilijk om te investeren in verbeterde productiviteit met behulp van machines, ingenieurs en de exploratie van nieuw te ontginnen ertsaders. De internationale handelsbedrijven halen voordeel uit hun oligarchische positie door hun strategie van onrechtvaardige prijsverlaging voor de mineralen bij het punt van herkomst, wat de coöperaties – de zwakste schakel in de internationale handel – rechtstreeks treft, met verliezen als gevolg.

Main street of Japo (Oruro, Bolivia) © Silke Ronsse / CATAPA

ICT eerlijk maken in Oruro : een meervoudig kader

 

Bolivia staat voor een complexe situatie om de betrokken mensenrechten te respecteren

Het onderzoek in Oruro heeft aangetoond dat er globaal een bewustzijn moet worden gecreëerd wat betreft de schending van mensenrechten in de mijnbouwgebieden. Dan pas kan de situatie verbeteren. Dit is nodig zodat er middelen en inspectiepersoneel worden ingezet waarmee het naleven van de wetten ter bescherming van Moeder Aarde en van de verschillende milieurichtlijnen wordt afgedwongen, maar ook om te zien of de sociale, arbeids- en veiligheidsnormen worden opgevolgd.

Bolivia heeft verschillende internationale instrumenten voor de mensenrechten geratificeerd, zoals de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die de staten ertoe verplicht te zorgen voor ‘rechtvaardige en gunstige arbeidsvoorwaarden’ (Art. 23) en die ook bepaalt dat ‘Eenieder recht heeft op een levensstandaard die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin (…), alsmede het recht op voorziening in geval van werkloosheid ontstaan ten gevolge van omstandigheden onafhankelijk van zijn wil’ (Art. 25 §1).

Het Internationaal Convenant inzake economische, sociale en culturele rechten (ICESR) van de Internationale Arbeidsorganisatie ILO verplicht sedert 1976 de staten om ‘veilige en hygiënische arbeidsomstandigheden’ (Art. 7 ii b) te garanderen evenals ‘een zo goed mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheid’ (Art. 12 i).

De Amerikaans Verdrag van de Mensenrechten (ook Verdrag van San José) voorziet de bescherming van Boliviaanse mijnwerkers, waarin het recht op rechtvaardige, billijke en bevredigende werkomstandigheden (Art. 7) en het recht op gezondheid (Art. 10) zijn opgenomen.

Acid water outlet on surface from Japo's galleries (Oruro, Bolivia) © Silke Ronsse / CATAPA

Need for monitored fair and responsible criteria in the international trade:

De internationale verhandeling van Oruro’s zink-, zilver- en loodconcentraten wordt gedomineerd door een kleine groep internationale bedrijven die deze mineralen importeren en doorverkopen of smelten, nl. Korea Zinc, Trafigura en Glencore. Ook al zijn deze bedrijven niet juridisch gebonden door de mensenrechtenverdragen die hierboven werden opgesomd, zij zijn wel de voornaamste stakeholders binnen de keten en dragen verantwoordelijkheid voor die rechten via een gecontroleerde naleving van de Guiding Principles on Business and Human Rights (De VN-Richtlijnen voor het Bedrijfsleven en de Mensenrechten) en de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains (de Ketenverantwoordelijkheid in de Richtlijnen van de OESO).

Door de toeleveringsketen te traceren kan een meer verantwoordelijk kader worden vormgegeven voor de relaties tussen de mondiale bedrijven en hun verschillende toeleveraars, als onderdeel van een stijgende roep om maatschappelijk verantwoord ondernemen bij de transnationale bedrijven. Dit zou er in de ICT-toeleveringsketen op neerkomen dat ontgonnen mineralen die niet beantwoorden aan de minimale sociale en milieunormen niet meer ingezet mogen worden op de internationale markt.

De OESO-Richtlijn betreffende de ketenverantwoordelijkheid voor mineralen uit conflictgebieden en hoogrisicogebieden definieert ketenverantwoordelijkheid specifiek als een ‘permanent, proactief en reactief proces, waardoor bedrijven kunnen garanderen dat ze de mensenrechten respecteren en niet bijdragen aan een conflict ; het helpt ze ook om de internationale wetgeving na te leven’.

‘Risico’s’ worden gedefinieerd in verband met de eventueel negatieve effecten van bedrijfsoperaties die het resultaat zijn van de eigen activiteit van het bedrijf of van zijn relaties met derden, waaronder toeleveranciers en andere entiteiten in de keten. Deze verreikende definitie betekent dat internationale handelsbedrijven gehouden zijn de verplichting tot ketenverantwoordelijkheid te respecteren ten opzichte van alle betrokkenen in de keten, inclusief de coöperatieve mijnen.

Tin smelter Empresa Metalúrgica Vinto (Oruro, Bolivia) © Silke Ronsse / CATAPA

Oproep voor internationale actie

ICT eerlijk maken impliceert dat de internationale handelsbedrijven die bij de ontginningen in Oruro betrokken zijn de verschillende stappen van ketenverantwoordelijkheid, zoals vereist in de Richtlijn, gaan volgen:

  • Ga de precieze omstandigheden na van de ontginning, het transport, verhandelen, verwerken, smelten, raffineren en bewerken van de metalen en de fabricage van de producten.
  • Identificeer alle feitelijke of potentiële risico’s door de precieze omstandigheden te beoordelen aan de hand van de normen die in de toeleveringsketen van het bedrijf zijn vastgelegd.
  • Voorkom of reduceer de geïdentificeerde risico’s door een risicomanagementplan op te stellen en uit te voeren, wat kan uitmonden in het besluit om de handel verder te zetten tijdens doorgedreven pogingen tot risicovermindering, of de handel tijdelijk op te schorten terwijl er wordt gestreefd naar permanente risicovermindering, of zich niet meer te engageren met een bepaalde toeleverancier nadat pogingen tot risicoreductie zijn mislukt of het bedrijf reductie niet haalbaar acht.

Om voor de lokale actoren bevredigende resultaten te halen, moeten de verschillende stakeholders in de toeleveringsketen partners worden binnen een nieuw gecontroleerd kader, waarbij openbare instellingen een rol opnemen om de verschillende initiatieven een duw te geven en er ook op toe te zien.

De beoordeelde coöperatieven evenals lokale toeleveraars hebben duidelijk interesse getoond voor een controlerend systeem dat de manier waarop de toeleveringsketen wordt beheerd kan verbeteren, en dit is een aanzet om optimistisch te zijn over het ontwikkelen van een eerlijke en verantwoordelijke ICT-sector, waarbij het volgende nodig zal zijn:

  • een eerlijke prijsbepaling voor de metalen, die gebaseerd is op een eerlijk basisloon voor de mijnwerkers en niet op de productiekosten van de ertssmelterijen,
  • naleving van de nationale wetten en de internationale normen voor milieubeheer om verdere verontreiniging met zware metalen in de bodem te vermijden en om toekomstige sanering mogelijk te maken,
  • investeringen in lokale multi-stakeholderstructuren om lokale alternatieven voor mijnbouw te steunen en zodoende de getroffen lokale economieën nieuw leven in te blazen en te diversifiëren.

Vertaald door Magda Brijssinck

 

Lees het complete rapport hieronder.

Neo-extractivisme en repressie van sociaal protest in Bolivia

Neo-extractivisme en repressie van sociaal protest in Bolivia

Lore Raport, 18 februari 2019

Boliviaanse Altiplano

We kijken uit over een gigantische droge zoutvlakte. Bootjes liggen omgekeerd op de barsten in de zilte grond. In de dorpen rondom leggen technisch werkloze vissers zich noodgedwongen toe op het verbouwen van quinoa en het telen van een kleine veestapel in een daarvoor verre van ideale omgeving. De Uru Murato hebben niet de gewoonte om aan landbouw te doen, maar met het finaal uitdrogen van het Poopó-meer, verloren ze niet enkel hun kostwinning, maar vooral een fundament van hun identiteit. Een aanzienlijk deel van de bevolking ging op zoek naar een nieuw leven in de stad of zelfs in het buitenland, naar een nieuwe job op soms honderden kilometers van hun oorspronkelijke woonplaats.

“Klimaatverandering” wordt door de Boliviaanse overheid aangeduid als dé grote oorzaak, CO2-uitstotende industrielanden en water verspillende buurlanden met de vinger gewezen. Zeker niet onterecht, maar dan wordt een niet onbelangrijk deel van de werkelijkheid duchtig onderbelicht. Wandel je stroomopwaarts langs de Desaguadero, de stroom die het water vanuit het Titicaca-meer naar het Uru Uru- en het Poopó-meer leidt (of leidde), dan bots je onvermijdelijk op een ander element dat het uitdrogen van deze laatste in de hand werkte: mijnbouw, een 350-tal sites in alle soorten en maten liggen verspreid in het gebied rond de rivier. Naast een schare kleine en grotere coöperatieve mijnen, ook een aantal grootschalige projecten in handen van multinationals of de staat. Elk met hun onomkeerbare impact op de omgeving en haar bewoners.

 

Een hardnekkig extractivistisch groeimodel

Mijnbouw zit diep verweven in de Boliviaanse politiek en samenleving, wat de complexiteit van actuele conflicten in de sector verklaart. Metalen werden al ontgonnen nog voor de Spaanse kolonisator er z’n schatkist mee vulde. De aantrekkingskracht van de rijke Boliviaanse bodem voor buitenlandse investeerders is sindsdien enkel gegroeid. Ondanks herwonnen controle over eigen natuurlijke rijkdommen door de onafhankelijkheid in 1825, nationaliseringen in de mijnbouwsector in de jaren ’50 van de vorige eeuw en het “proceso de cambio” (veranderingsproces) van huidig president Evo Morales, ondervindt de Boliviaanse bevolking weinig structureel verschil. Nationale ontwikkelings- en soevereiniteitsstrategieën blijven (contradictorisch genoeg) consequent gebaseerd op de ontginning en export van primaire grondstoffen als één van de voornaamste pijlers. De nieuwe mijnbouwwet die in 2014 die van 1997 verving, lijkt bovendien gedirigeerd door mijncoöperaties en (internationale) private bedrijven en zet de privatiseringstrend van de jaren ’80 en ’90 verder.

 

Terug naar Oruro

Met gunstige fiscale regimes en beperkte restricties zette Bolivia de poorten toen wijd open voor multinationale bedrijven die tot op de dag van vandaag aanwezig tekenen en waarin het aandeel van de Boliviaanse staat vaak van klein naar nog kleiner evolueerde. Een product daarvan is Kori Kollo, een open pit goudmijn aan de oever van de Desaguadero die het edele metaal ontgint met behulp van cyanide. De mijn is intussen niet meer actief (de enorme krater werd gevuld met water van de rivier) en grootste aandeelhouder Newmont verkocht reeds in 2009 zijn aandelen. De negatieve gevolgen voor omgeving en bevolking blijven echter voelbaar, niet in het minst door de niet onbelangrijke bijdrage aan de uitdroging van het Poopó-meer.

Staatsmijn Huanuni, gelegen in het rivierbekken van diezelfde Desaguadero, doet het niet beter. Ertsafval wordt rechtstreeks geloosd in de rivier met verzuring en hoge concentraties zware metalen in het rivier- en grondwater tot gevolg. Omliggende gronden worden overspoeld met sediment en getekend door zoutafzetting wat landbouw en veeteelt er quasi onmogelijk maakt.

Dit zijn slechts twee (grotere) van de ontelbare mijnbouwsites die de Boliviaanse Altiplano bevolken en vervuilen. Controle (zowel door fiscus als milieu-expert) is minimaal, een kader en maatregelen ter bescherming van het milieu quasi afwezig en op de beloofde welvaart waar de inkomsten uit de sector voor zouden zorgen, wordt nog steeds (met het nodige ongeloof) gewacht.

 

Sociaal protest, pogingen tot het kraken ervan en papieren antwoorden

Reeds decennia ondervinden plaatselijke bewoners impact van de mijnbouwactiviteiten in de omgeving. Een bevolking die zich steeds bewuster is van en aandringt op haar recht om gehoord te worden en beslissingen van de centrale overheid (in dit geval wat betreft privaat kapitaal en de bestemming van grond en water) in vraag stelt. De 80 gemeenschappen uit het rivierbekken en rond de Uru Uru en Poopó-meren (die zich in 2006 verenigden in CORIDUP – Coordinadora en Defensa de la Cuenca del Río Desaguadero, los lagos Uru Uru y Poopó) bonden de strijd aan met overheid en multinationals voor eerlijke compensatie, maatregelen tegen verdere vervuiling en ter verdediging van verdere mensenrechtenschendingen.

Zij worden hierin bijgestaan door onder andere CEPA, een NGO die gebaseerd is in de nabijgelegen stad Oruro en die zorgt voor informatiedoorstroom, technische bijstand en het tillen van zichtbaarheid en lobby-werk naar regionaal, nationaal en zelfs internationaal niveau.

Een confrontatie die onvermijdelijk gepaard gaat met intimidatie. Dit conflict dat in eerste plaats inspeelt op direct voelbare gevolgen van menselijke ingrepen in de natuurlijke omgeving, gaat breder over democratie, wiens rechten en stem het meest tellen in politieke economische besluitvorming en over verschillende mogelijke ontwikkelingsmodellen en hun impact. Een discussie waar unanimiteit binnen de verschillende partijen een utopie is en waar polariseren de uitverkoren strategie is van de centrale overheid om protest de kop in te drukken. (herkenbaar?)

Toch kreeg de niet aflatende strijd van de bevolking al enkele antwoorden, zij het voor het grootste deel op papier. Sinds 2002 zijn de meren Poopó en Uru Uru Ramsar-gebied of internationaal beschermd natuurgebied. Van 2009 tot 2012 werd een tekortschietende audit uitgevoerd om de impact van de Kori Kollo mijn te meten. Het gebied rond het rivierbekken van de Desaguadero werd in 2009 uitgeroepen tot rampgebied met bijhorend stappenplan om een opvangbekken voor afval en een nieuwe verwerkingsfabriek te bouwen om afvallozing van de Huanuni-mijn drastisch in te perken. Tien jaar later zijn bekken en fabriek nog steeds niet werkzaam. Intussen blijft de Desaguadero-rivier de vuilbak voor ertsafval.

Open Min(e)d: een blik achter de schermen

Begin maart organiseerde CATAPA Open Min(e)d, een internationale sprekerstour als onderdeel van het grotere project Make ICT Fair en Defensoras. Het doel van Open Min(e)d is om mensen bewuster te maken van de problematiek rondom de impact van ontginning gerelateerd aan ICT-productieketen, en hoe dit gemeenschappen in Latijns-Amerika raakt.

De gastspreeksters, Margarita Aquino, Mariana Gomez Soto en Gloria Chicaiza kwamen aan in België op vrijdagavond 2 maart. Maandag 5 maart was mijn eerste stagedag op CATAPA. Met andere woorden; ik werd er direct ingesmeten. Iedereen van het kantoor had die week enkele lezingen die hij moest begeleiden (wat in het kort wil zeggen: zorgen dat de gastspreker er was, Catapa voorstellen, evaluatiefiches en presentatie meenemen, …). Na mij twee uur ingewerkt te hebben ik moest al naar een eerste lezing, waar ik CATAPA zou voorstellen voor een klas van een 40-tal studenten. De lezing werd gegeven door Margarita, een Boliviaanse vrouw uit Oruro. Het was de eerste keer dat ik Margarita’s verhaal hoorde wat mij ongetwijfeld sterk raakte. De studenten waren ontzettend geboeid en stelde interessante vragen. Het voorstellen verliep in het begin wat stroef, maar doorheen de week voelde ik me er steeds meer comfortabel bij.

Na Margarita’s eerste lezing hadden we wat vrije tijd. Toen het mij duidelijk werd dat Margarita wel hield van un cervezita, gingen we nog even een frisse pint drinken.  Tussen pot en pint hadden we een fijn gesprek over de situatie in Bolivia, de mijnbouwactiviteiten en vrouwenrechten. Maar ook over het eten. Aangezien Latijns-Amerikanen vaak warm lunchen bleek onze Belgische ‘broodcultuur’ een doorn in het oog. Middagmalen zoals een ‘smoske’, een boterham met kaas, … werden afgeslagen: “Jullie eten hier alleen maar brood en broodjes”, kregen we steevast als antwoord. Voor de rest van de week werden hier dan ook talrijke mopjes over gemaakt.

Naast al het harde werk was er ook tijd voor ontspannende momenten. Zo werd er veel gelachen en gebabbeld tijdens (lange) treinritten van de ene (studenten)stad naar de andere. En leerde we elkaar beter kennen tijdens een lekker avondmaal gekookt door Catapista Ramona!

Op donderdag 8 maart was het einde van de week was in zicht, wat ook betekende dat de vermoeidheid haar tol begon te eisen. Maar Margarita bleef ervoor gaan en sprak haar Boliviaanse compañeras aan bij een ontmoeting op het station Brussel Centraal, naar aanleiding van Internationale Vrouwendag. Wat een mooi toeval, zeker omdat zij zich zo sterk inzet voor vrouwenrechten!

Aan alles komt een einde en dus ook aan deze vermoeiende, maar leerrijke week. We vierden het einde met een lekkere maaltijd, een biertje en gezellige compagnie. Mijn eerste week zat erop, mijn stage gelukkig nog niet. Een goede start van een boeiende periode in CATAPA.

80 gemeenschappen in nood vanwege het onafgewerkte Huanuni afvalbekken

80 gemeenschappen in nood vanwege het onafgewerkte Huanuni afvalbekken

Figura 1 Cuenca inacabada para los desechos mineros de la mina de Huanuni el 22 de octubre de 2017. © Silke Ronsse

In Bolivia zijn ten minste 80 gemeenschappen getroffen door de vervuiling van het mijnbouwbedrijf Huanuni (Empresa Minera Huanuni) en door het onafgewerkte bekken voor de opvang van mijnafval. Coridup (‘Coordinadora en Defensa de la Cuenca del Río Desaguadero, los lagos Uru Uru y Poopó’, een organisatie die de rechten van de getroffen bevolkingsgroepen rond het Poopó en het Uru Uru meer vertegenwoordigt) heeft hierover een openbare brief gestuurd. Deze brief stelt dat deze gemeenschappen in nood zijn en plannen protestacties te ondernemen.

De gemeenschappen hadden een compromis met de staatsmijn om de bouw van een bekken voor de opvang van mijnafval vóór 7 november te voltooien in de Willakollo regio. Dit verklaarden de milieuslachtoffers in de openbare brief die gepubliceerd werd in LA PATRIA, een Boliviaanse krant.

De staatsmijn vervuilt al 60 jaar de hele regio door het storten van mijnafval in de Huanuni rivier, die vervolgens het Poopó en het Uru Uru meer bereikt. Daarom was het compromis gesloten om een bekken te bouwen en de vervuiling te beperken, maar tot op heden werd dit werk nog niet voltooid.

Figuur 2 Het huidige verwerkingsbedrijf van de Huanunimijn, Santa Elena, loost zijn afval en afvalwater rechtstreeks in de Huanunirivier © Silke Ronsse.

In een algemene bijeenkomst werd beslist om een open brief op te stellen, dewelke in zijn hoofdpunt vermeldt: “Onze noodtoestand eist het nakomen van de verplichtingen door het mijnbouwbedrijf Huanuni, betreffende de realisatie van de definitieve installatie van het bekken voor het mijnafval”.

In het tweede punt wordt vermeld dat in geval van het niet naleven van de afspraak, de 80 gemeenschappen andere onderdrukkingsmiddelen zullen gebruiken. Dit zijn middelen zoals een optocht naar de stad La Paz en het blokkeren van wegen naar de stad Huanuni.

De gemeenschappen willen hiernaast een overleg met het mijnbouwbedrijf en een inspectie van het afvalbekken. Tijdens deze inspectie willen ze nagaan in hoeverre voldaan is aan de afspraken die eerder gemaakt zijn.

Figuur 3 Het nieuwe verwerkingsbedrijf Lucianita staat klaar om de activiteiten van de Huanunimijn te verzesvuldigen © Silke Ronsse

ACHTERGROND

De afvalbekken zou gebouwd worden in Willakollu. De werken zouden 16 maanden duren, en in september van dit jaar zou er een tijdelijke installatie zijn. De veronderstelde kost bedraagt 113 miljoen bolivianos (13,87 miljoen euro).

Omdat geschikte pompsystemen en verbindingen ontbraken tussen het afvalbekken en de verwerkingsfabriek Lucianita, liep het project vertraging op. Als gevolg werd afgesproken dat het project 7 november voltooid zou zijn. Tot nog toe is het werk nog altijd niet klaar en volgens het management van het mijnbouwbedrijf wordt de voltooiing voorzien voor begin 2018.

Figuur 4 Gemeenschappen stroomafwaarts van de Huanunimijn hebben hun landbouwvelden zien veranderen in een woestijn en vuilnisbelt. © Silke Ronsse

Oorspronkelijk artikel: “80 comunidades en emergencia por la no conclusión del dique de colas de Huanuni”
http://www.lapatriaenlinea.com/?t=80-comunidades-en-emergencia-por-la-no-conclusia-n-del-dique-de-colas-de&nota=303502#.WgSdOpErAZA.whatsapp

Gemeenschappen lopen leeg

“Milieumigranten” op de Boliviaanse Altiplano

Het grondwater ruikt naar copajira

 Zuur water met zware metalen uit de Bolivarmijn stoomt door het Pazña rivierbekken

Zuur water met zware metalen uit de Bolivarmijn stoomt door het Pazña rivierbekken

Vijf families wonen er nog in Alantañita, een gemeenschap op zo’n 35 km ten zuiden van de stad Oruro. Ze hebben hun thuis zien veranderen tot een natuurlijke stortplaats van mijnafval. De Huanunimijn loost sinds meer dan een eeuw zijn afvalwater rechtstreeks in de rivier San Juan de Sora Sora, vanwaar het doorstroomt tot in Alantañita en vervolgens naar Kochi Pia Kala. Sinds de jaren `70 gebruikt men echter ook het giftige acetaat voor de extractie van tin, waardoor het sediment dat zich als een waaier uitspreiden over het land nog sterker verontreinigd is.

 Mensen werken in het mijnafval om de laatste beetjes metaal te ontginnen

Mensen werken in het mijnafval om de laatste beetjes metaal te ontginnen

Het rivierwater kunnen ze niet meer gebruiken voor consumptie, hun akkers of hun dieren. Sinds het begin van de huidige eeuw heeft de vervuiling zelfs het grondwater bereikt.

“Het grondwater ruikt naar copajira (zuur mijnwater)”, vertelt José (72) uit Kochi Pia Kala die vlakbij het meest zuidelijk punt van het Uru Urumeer woont, “landbouwproductie is er al jaren niet meer, want de aarde is vervuild en er is niets meer dat groeit”.
 Bijeenkomst CORIDUP tijdens het bezoek van de milieuverantwoordelijke van de Huanunimijn

Bijeenkomst CORIDUP tijdens het bezoek van de milieuverantwoordelijke van de Huanunimijn

Francisco (60) wil niet weg van het land dat zijn ouders en grootouders goed verzorgden. Hij trekt voor periodes naar het stadje Huanuni, waar hij letterlijk in het afval van de mijn werkt om er de laatste beetjes mineraal uit te halen: “Gezond is het zeker niet, maar waar ga je anders je brood verdienen op deze plek?”.
In 2009 werd het rivierbekken van de mijn op nationaal niveau erkend als rampgebied (het zogenaamde Decreto Supremo 0335). “Er is sindsdien echter geen verbetering geboekt” klaagt het bestuur van CORIDUP. Sinds 2007 werd de volksbeweging voor de bescherming van de Desaguadero rivier en de meren Uru Uru en Poopó opgericht (CORIDUP, Coordinadora en Defensa del Río Desaguadero y Lagos Uru Uru y Poopó). “De beloofde opvangbekken is na vele jaren nog steeds niet in gebruik en de geaffecteerde gemeenschappen hebben sindsdien geen enkele vorm van ondersteuning ontvangen.” Sinds 2011 belooft het mijnbedrijf dit opvangbekken te bouwen, echter tot op vandaag is deze tot een “60%” gevorderd volgens de milieuverantwoordelijke.

Het vee is met 90% in aantal afgenomen

 Jonge lammetjes sterven door vervuild rivierwater (Bongaerts A., 2017)

Jonge lammetjes sterven door vervuild rivierwater (Bongaerts A., 2017)

Stroomafwaarts van de Kori Kollo goudmijn zijn er waterputten die droog komen staan door de grote wijzigingen die werden aangebracht in de stroming van de Desaguadero rivier. Tijdens de activiteiten van de mijn tussen 1980 en 2010 gebruikte de mijn dagelijks 22.040.000 liter water (Layme F., 2012) of 77% van wat de hele stad per dag verbruikt (SELA, 2011), momenteel zijn de activiteiten stilgelegd, maar wordt de open-put nog voortdurend gevuld met water uit de rivier.

 Mensen leggen 2 tot 10 km af voor drinkbaar water (Bongaerts A., 2017)

Mensen leggen 2 tot 10 km af voor drinkbaar water (Bongaerts A., 2017)

Román (64) herinnert ooit 800 schapen te hebben gehad. “veel zijn gestorven door het drinken van vervuild water, voor anderen was er niet voldoende drinkwater of gras om te overleven”. Vooral de veeteelt heeft veel geleden onder de vervuiling en is de laatste vijf jaar met 90% afgenomen in Alantañita (Bongaerts A., 2017).
“De oevers van de rivier worden volledig wit tijdens het droogseizoen”, vertelt Jaime die net ten zuiden van Kori Kollo’s kleine broer –de Kori Chacamijn– woont. Het water van de Desaguadero rivier is sinds de start van de operaties sterk gezouten ter hoogte van de gemeenschap Santo Tomás.

 De open-put mijn van Kori Kollo heeft een enorme hoop mijnafval achtergelaten

De open-put mijn van Kori Kollo heeft een enorme hoop mijnafval achtergelaten

Gemeenschappen stroomafwaarts van de Kori Kollomijn kunnen hun vee niet meer onderhouden en de aantallen zijn sterk ingekrompen. Sommige verzamelen nu stro om te verkopen voor het maken van matrassen, andere proberen bij te verdienen als bouwvakker of door handwerk te verkopen in de stad. Jobs zijn schaars op gedegradeerd land.

Het volk van het water

 Daniel was ooit Mallku Kota (inheems leider) van de drie Uru Murato gemeenschappen

Daniel was ooit Mallku Kota (inheems leider) van de drie Uru Murato gemeenschappen

De inheemse Uru-gemeenschappen noemen zichzelf, ‘het volk van het water’. Zij ondervinden, meer nog dan van de vervuiling, last van het verdwijnen van het Poopómeer. Hun hele bestaan en geschiedenis is gebaseerd op het meer. Door de Aymaras, Inca’s en Spanjaarden werden ze ooit verdreven, waardoor een leven op het meer de enige uitweg was.

De Uru’s zijn wellicht de oudste bewoners van de Altiplano en leven traditioneel van vis, gevogelte (vooral eenden en flamingo’s) en vogeleieren. Hun kleding werd van oudsher vervaardigd van pluimen en riet (totora) uit het meer.

 De jeugd van Puñaca leert opnieuw de inheemse Uru-cultuur en -taal

De jeugd van Puñaca leert opnieuw de inheemse Uru-cultuur en -taal

 Het Poopómeer lijkt op een gigantische zoutvlakte

Het Poopómeer lijkt op een gigantische zoutvlakte

Nu zijn ze niet enkel hun inkomstenbron kwijt, ook alternatieven zijn schaars. Door hun vroegere leven op het meer, hebben ze nu amper gronden en kennis ter beschikking om over te schakelen op landbouw of veeteelt. Hun cultuur en tradities komen in gevaar, waardoor de hoop nu bij de nieuwe generatie licht. Slagen ze erin hun identiteit te bewaren? En weten ze inkomsten te genereren met de middelen die ze hebben zoals het maken van handwerk of door het implementeren van gemeenschapstoerisme? Of kiezen ze uiteindelijk voor de uitweg in de stad zoals reeds vele Uru’s hun voordeden?

Alternatieven buitenshuis

 Quinoa is een van de enige granen die op deze zoute gronden kan groeien

Quinoa is een van de enige granen die op deze zoute gronden kan groeien

Als je niet meer in je levensonderhoud kan voorzien en gedwongen moet overschakelen op kortstondige werkjes. Men werkt noodgedwongen voor mensen in de stad of in een ander dorp dat vaak tamelijk slecht bereikbaar is door een gebrek aan wegen. Op dat moment is de stap klein je geschiedenis achter te laten en te vertrekken richting de stad.

Ze geven de voortdurende zoektocht naar een manier om de eindjes aan elkaar te knopen op en proberen hun geluk te vinden in de stad. Deze migranten worden door de stadbewoners vaak gezien als een bedreiging voor het goede leven in hun stad, al blijken ze uiteindelijk goedkope werkkrachten die meer dan eens te leiden hebben onder uitbuiting.

 De stad Oruro is onderhevig aan een enorme groei

De stad Oruro is onderhevig aan een enorme groei

Vooral jongvolwassenen, maar ook hele gezinnen gaan op de vlucht voor een veranderend milieu en een onleefbare omgeving. En zo loopt momenteel de uitgestrekte Altiplano leeg en groeien de steden aan. Sommigen vertrekken naar de buurlanden zoals Argentinië en Chili.
Niet alle migranten die in de stad aankomen blijven daar ook, omdat ze zien dat de kansen beperkt zijn, dat hun werk niet geapprecieerd wordt en omdat ze merken dat ze worden uitgebuit. In vele gevallen gaat het over mensen die nooit goed hebben leren schrijven en problemen ondervinden om zich goed te integreren. Ze proberen terug te keren naar een veiligere en bekende omgeving, hoewel dit niet steeds evident is door gebrek aan middelen of omdat men is bang om als mislukkeling bekeken te worden door vrienden en familie.

De zogenaamde “dubbele residentie” is hier op de schrale Altiplano nog het meest voorkomende fenomeen: Door de week werkt men in de stad, maar in het weekend keert men steevast naar “huis”. Men voelt zich nog deel van zijn gemeenschap op het platteland en wil daar geen verandering in brengen. Leven van het land dat men vroeger bewerkte of waar men vroeger vee op liet grazen, kan echter niet meer.
In het dorp Puñaca is er bijvoorbeeld zo goed als niemand, die niet ooit uit het dorp is weggetrokken. In Alantañita wonen nog 5 gezinnen op leeftijd. De jeugd en 50tal families (Perreault, 2011) hebben andere oorden opgezocht. Vanuit het dorp worden zij die emigreren slecht bekeken of men denk dat ze rijk en verwend zijn. Onderlinge relaties worden er in elk geval niet beter op. Hun cultuur, gewoonten, geschiedenis… hun hele identiteit en voorouderlijke kennis gaan daarbij verloren.

Is een milieumigrant werkelijk een vluchteling?

 Het huis van Don Francisco (66) in Alantañita

Het huis van Don Francisco (66) in Alantañita

De mens heeft al heel de geschiedenis migraties of massamigraties meegemaakt door veranderingen in het klimaat of milieudegradatie. Echter, de laatste jaren is dat aantal enorm toegenomen en de voorspellingen zijn niet beter: zo zou het aantal personen dat onder watertekort leidt, wordt verwacht toe te nemen van 1400 miljoen in 2005 tot 2800 à 6900 miljoen in 2050 (Castillo J.M., 2011).
Het derde congres van de CORIDUP kiest opvolgers voor de directie voor de komende 3 jaar

Het derde congres van de CORIDUP kiest opvolgers voor de directie voor de komende 3 jaar

“Milieuvluchteling” is een nieuw begrip in discussie. Met het huidige juridische kader om erkend te worden als vluchteling moet de reden voor asiel erkend zijn door het ontvangende land, moet het leven van de migrant duidelijk bedreigd zijn en moet de verplaatsing naar een ander land zijn.
Sinds de goedkeuring van Conventie van Genève in 1951 waarin dit kader werd vastgelegd is er echter veel verandert in relatie tot de afkomst en motieven van de gedwongen migraties. In 2005, tijdens de Wereldconferentie over de preventie van natuurrampen in Kobe werd overeengekomen ook ondersteuning en bescherming te bieden aan de migranten die zich gedwongen verplaatsen met als reden de degradatie van hun omgeving. Dit akkoord is voorlopig echter beperkt tot wat letters op papier.
Deze migranten op de Boliviaanse Altiplano zullen ten tweede vaak socio-economische redenen aanhalen voor hun migratie, hoewel een directe bedreiging door een verandering in hun milieu de eigenlijke oorzaak is. De grens tussen gedwongen en vrijwillige migratie is dan ook heel moeilijk te trekken.
 De tinmijn in Huanuni loost het gebruikte water zonder enige behandeling in de rivier

De tinmijn in Huanuni loost het gebruikte water zonder enige behandeling in de rivier

Tot slot zijn onmogelijk getallen op te plakken omdat de meeste milieumigranten in eigen land blijven en de redenen niet altijd eenduidig zijn.
Mijnen die zogezegd jobs en welvaart brengen, geven inkomsten aan enkelingen, maar verstoren op lange termijn sociale structuren en trekken hele families uiteen.

Alberto Vázquez Ruiz & Silke Ronsse

Van een dood land kan niemand leven

Van een dood land kan niemand leven

Latijns-Amerika klinkt voor velen als ongerepte natuur en een cultuur die zijn “Pachamama” in ere houdt. Aan de ene kant is dat zeker waar, anderzijds wordt de vervuiling van de omgeving hier met de dag erger. Eduardo Gudynas schreef in een recent artikel over de graad van vervuiling in Latijns-Amerika, die lang niet meer moet onderdoen voor de vervuiling in Noord Amerika en Europa.

© Silke Ronsse

1 juni, is in het noordelijk halfrond gekend als de langste dag van het jaar en in het zuiden de kortste dag. In de Altiplano betekent deze dag daarbovenop een nieuw jaar binnen de Aymara-traditie. Onlangs ontvingen we hier de eerste nieuwe zonnestralen en gingen we het jaar 5525 in. Een jaar volgens het ritme van “moeder natuur”.

De andere realiteiten op dit continent zijn grootschalige monocultuur, petroleum- en gasextractie en gigantische hydro-elektrische dammen in beschermde en inheemse gebieden… En een milieuwetgeving die erop achteruit lijkt te gaan in plaats van vooruit. Verontreiniging van water, lucht en bodem wordt vaak in verband gebracht met sterk geïndustrialiseerde landen, maar dat is al lang niet meer het geval.

© Silke Ronsse

Een asbestwolk onderweg naar huis

Een illustratie van een geniepige vorm van verontreiniging is het gebruik van asbest. Terwijl dit in België sinds 2001 officieel verboden is, leeft het hier gretig voort. Chrysotiel-asbest wordt nog in grote mate ontgonnen in Brazilië (onder het Braziliaanse bedrijf Eternit) voor productie en gebruik in Bolivia, Crocidoliet-asbest wordt ook in kleinere mate in Bolivia ontgonnen.

Asbest is een natuurlijk mineraal en sinds geruime tijd is geweten dat deze stof, bij inhaling, uiterst schadelijk is. Het brengt onder andere de dodelijke ziekte mesothelioom voort, een vorm van kanker die vooral effect heeft op de longen, maar ook het buikvlies en het hart.

Voortdurend zijn er in Europa nog rechtszaken bezig van werknemers tegen (vroeger) asbestproducerende bedrijven. Het risico bestaat echter niet enkel bij productie, van bijvoorbeeld asbestcement, maar ook bij afbraak en verval van gebouwen.

© Silke Ronsse

Enkele maanden geleden liepen we door onze straat en zagen een enorme stofwolk. Bouwvakkers waren de bovenste verdieping aan het afbreken om het schooltje verder uit te breiden. Langs de weg, lag een puinhoop met opgebroken, stoffige asbestplaten.

Terwijl men in België scholen van asbest aan het saneren is, onder de striktste beschermende omstandigheden door speciale pakken en beneveling, worden hier en op veel plaatsen ter wereld nog massaal gebouwen in asbest opgetrokken, afgebroken en in het wild gestort. Ook in scholen.

Sinds 2005 is asbest verboden in de hele Europese Unie. In juni dit jaar werd een verbod op asbestgebruik aangekondigd in Oekraïne. De grootste stap is werd wellicht afgelopen jaar gezet, toen Canada (toen nog één van de grootste asbestproducenten ter wereld) het asbestverbod oplegde. Het leeft, het proces is nog steeds bezig.

© Silke Ronsse

Zwitserland nog tegenstrijdiger dan Bolivia?

Meer opvallend op de Boliviaanse Altiplano is de impact van de mijnbouw. Het stadje Antequera is synoniem voor de Bolivarmijn. Volgens de omwonenden een staatsmijn, maar in werkelijkheid voor 49% eigendom van het Zwitserse Glencore.

De overige 51% is wel van het staatsbedrijf COMIBOL. Dat houdt in dat dit aandeel van de winst aan het staatsbedrijf wordt doorgestort, of toch voor het deel van de productie dat wordt aangegeven, want de ontginning, processen en verkoop is volledig in handen van Glencore. (Download hier het Schaduw rapport over de activiteiten van Glencore in Zuid-Amerika in Engels of Spaans.)

 

Bovendien geeft dit aandeel aan staatsbelang de kans om bij de ontginning beroep te doen op coöperatieven. Privébedrijven hebben onder normale omstandigheden niet de toelating om samen te werken met deze coöperatieven (die vaak dienen als goedkope arbeid).

De coöperatieven werken in een verbond, maar in praktijk zijn ze hun eigen baas. Dat betekent dat ze enkel inkomsten hebben als ze produceren, met zeer slechte veiligheids- en gezondheidsomstandigheden tot gevolg. Gebrek aan algemene planning of technische kennis laat ook niet steeds de beste milieupraktijken toe.

Bij ons bezoek blijkt financieel alles prima te verlopen. Het stadje Antequera lijkt welgesteld met het mooiste voetbalplein van heel het departement. Aan de ingang wordt het dorp beschermd door een barricade. Vanaf daar mogen er geen foto’s getrokken worden. Hebben ze dan toch wat te verbergen?

© Silke Ronsse

Wat milieuverontreiniging betreft, staat het er wat minder goed voor. Als we stroomafwaarts van de mijn gaan, zien en ruiken we het zure drainagewater. Gegarandeerd sterk geconcentreerd aan zware metalen, gezien de versnelde oxidatieprocessen met het zure water.

En dat heeft gevolgen voor de landbouwers stroomafwaarts en aan de oevers van het Poopómeer. De inwoners van het dorpje Pazña, aan de monding van de rivier, zijn inmiddels grotendeels weggetrokken naar de stad. Een sterk contrast met wat we in Antequera zagen. Al weet eenieder dat het verhaal van Antequera niet zal blijven duren, eens de voorraden van de mijn uitgeput zijn.

© Silke Ronsse

Economische blockage

In een land als Bolivia, waar het staatsinkomen hoofdzakelijk afkomstig is van extractieve industrieën en buitenlandse steun is het zelfs voor de overheid wellicht niet eenvoudig verandering te brengen in deze evolutie.

Staatsmijnbouwbedrijven worden gesubsidieerd, want duizenden werknemers verdedigen hun eigen job met hand en tand uit gebrek aan ander goed economisch alternatief. Daarbovenop wordt de meerderheid van grondstoffen geëxporteerd zonder verwerkingsprocessen en dus zonder toegevoegde waard.

Enkele multinationale mijnen exporteren hun grondstoffen zelfs rechtstreeks per vliegtuig vanuit de mijn, waardoor er amper of geen controle is op geëxporteerde hoeveelheden. Het eeuwenlange (neo-)extractivime heeft Bolivia weggehouden van verdere industrialisering, waardoor er nu amper een uitweg is.

Een groot deel van de Bolivianen werkt in de informele economie en betaalt daar bijgevolg geen belastingen op. Zelfs zij die volgens een contract werken, maar minder dan het viervoud van het minimumloon verdienen, zijn niet belastingplichtig. En voor zij die moeten betalen, bestaat er geen progressieve belasting maar een vaste bijdrage van 13%.
De inkomsten uit ruwe grondstoffen zijn bijgevolg relatief zeer hoog en de onvoorwaardelijke steun voor deze sectoren is daarom volledig te begrijpen. Zo zijn er verschillende nieuwe wetten (bijvoorbeeld de mijnbouwwet van 2014) die de milieuwetgeving versoepelen en zo volledig ingaan tegen de milieu bepalingen uit de bijna even recente en door dezelfde regering opgestelde grondwet (2009).

En dat is mogelijk, want het Grondwettelijk Hof is louter samengesteld uit magistraten—weliswaar gestemd door het volk—die werden voorgedragen door het parlement waar de huidige regering van het MAS (Movimiento al Socialismo) de absolute meerderheid in heeft.

© Silke Ronsse

Rendement van de vervuiling?

Het trieste is dat het percentage inkomsten dat men uit deze milieu degraderende activiteiten haalt, vaak miniem is vergeleken met de werkelijke winsten die gemaakt worden. Daarbovenop wordt het percentage berekend op winsten die worden aangegeven, iets wat zeer moeilijk te controleren is en naar verwachting een sterke onderschatting is. En corruptie is in deze context natuurlijk erg aanlokkelijk.

Hoeveel er van deze inkomsten ook geïnvesteerd worden in steun voor de mensen op het platteland, met programma’s voor watervoorziening en irrigatie, van een dood land kan niemand leven.

© Silke Ronsse

Het geloof in onze Pachamama is een traditie, maar de betekenis mag niet vergeten worden. Het Centrum voor Ecologie en Andesvolkeren (CEPA) werkt daarom met de geaffecteerde gemeenschappen om hun rechten te verdedigen.

En ook jongeren uit de stad zien de problemen in en starten nieuwe bewegingen op om hun milieu te beschermen.

© Silke Ronsse

Bron: MO*

Een jaar in Oruro

Sinds mei 2016 was antropologe Avalon werkzaam in Oruro, op de Boliviaanse hoogvlakte. Via CATAPA en de Nederlandse stichting Samenwerkingsverband Hooglanden Indianen (SHI) coördineerde zij het project ‘Oogsten van Hemelwater’ bij de lokale partnerorganisatie Centro de Ecología y Pueblos Andinos (CEPA). Nu een jaar later is zij teruggekeerd en vertelt ze over haar ervaringen.

 

Een jaar in Oruro

Een jaar geleden vertrok ik voor een jaar als zuidmedewerker naar Oruro, Bolivia. Oruro, wat is dat voor een stad? De eerste zin in de Lonely Planet beschrijft het als volgt: ‘Oruro is dirty, crowded, the food sucks and there’s not much to do outside of Carnaval season’. Mijn motivatie om daar een jaar lang te verblijven kwam dus ook niet voort uit het vakantie-idee dat sommigen bij Latijns-Amerika hebben met de zon, de tropische natuur en de tequila-feestjes. Daarnaast ligt Oruro op bijna 4000 meter, is het er -vooral- ‘s nachts ontzettend koud en is het omringd met mijnbouwactiviteiten.

Waarom ging ik dan wel die kant op? Na een half jaar op het kantoor van CATAPA in België te hebben gewerkt, zag ik in dat de mijnbouwproblematiek groter is dan dat we hier in het Westen veelal denken. CATAPA diende een project in voor subsidie om de boeren in gemeenschappen rondom Oruro te helpen met hun watervoorziening. Het water dat zij gebruiken is namelijk ernstig vervuild door de mijnen die in het gebied actief zijn. Dit project werd goedgekeurd en daarom ging ik dit project bij de plaatselijke partnerorganisatie CEPA in Bolivia coördineren.

Foto: Vergadering met het team en een partnerorganisatie

Boliviaanse collega’s wachtten mij op en ik kreeg een team voorgeschoteld dat ik vanaf dat moment moest coördineren. Dat was even slikken. In Bolivia heerst een machocultuur, mijn Spaans is niet perfect, ik ben gemiddeld minstens twintig jaar jonger dan mijn collega’s en blond. Zouden ze mij wel serieus nemen en respecteren? Dat was hard werken, maar als ze je bij afscheid ‘la hija de CEPA’ (de dochter van CEPA) noemen, dan weet je dat je heel wat bereikt hebt.

Wat hield het project precies in? Het project is in de eerste maanden herschreven om het beter aan te laten sluiten bij de behoeften van de doelgroep. Het komt erop neer dat in een periode van 4 jaar, we in totaal 36 watertanks van 3.500L gaan plaatsen bij families die dit het hardst nodig hebben. De locals helpen zelf mee met het bouwen van de muren van de huizen en het construeren van het dak. Eén van hen, Don Román legt uit: ‘Door zoveel mogelijk betrokken te zijn bij het project, zullen wij ons er meer mee verbinden en dat zal ons veel voldoening geven’. De nieuwe en grotere constructie van de muren en de daken is noodzakelijk omdat de mensen vaak in kleine huisjes met strooien daken wonen en hierop is het niet mogelijk om (genoeg) water op te vangen. Daarnaast zal het water gefilterd worden en de kwaliteit ervan regelmatig gecontroleerd worden.

Foto: Geconstrueerd huis met tank

In het begin kreeg ik bijna wekelijks een nieuwe challenge voorgeschoteld, want de culturele verschillen waren groot. Echter in de loop van de weken en maanden heb ik de stoffige en kille stad en het Boliviaanse werkritme mijzelf eigen gemaakt. In de meest kleine dingen zitten namelijk verschillen: zo hield ik altijd mijn jas aan (ook tijdens bijeenkomsten of het eten), kauwde ik coca-bladeren tijdens vergaderingen om mijn woorden kracht bij te zetten en liet ik voor alles een akte ondertekenen om te zorgen dat er bewijzen zijn dat men bijvoorbeeld materialen heeft gekregen of toestemming heeft gegeven. Daarnaast duurde alles langer dan je denkt: een vergadering die ik in Nederland in een half uurtje zou doen, kan daar drie uur duren en dan begint de vergadering al standaard op zijn minst een half uur later. Het klinkt cliché, maar het is waar. Ook het project heeft nogal wat vertraging opgelopen, echter zolang we de beoogde resultaten uiteindelijk bereiken is er niets aan de hand en tot nu toe is dit altijd gebeurd.

De laatste maanden is er ook een groepje Boliviaanse Antropologie studenten actief betrokken bij het project. Zij doen onderzoek in de gemeenschappen en brengen de levenssituatie van de betrokkenen op die manier in kaart. Vanaf november heb ik hen begeleid en samen hebben wij de betrokken families bezocht en verhalen gedeeld. Zij zijn nog druk bezig met het afronden van hun onderzoek, maar hebben zeker veel interessante informatie verzameld.

Foto: Student interviewt begunstigde

Een moment dat mij altijd bij zal blijven is toen ik samen met CEPA collega’s en de betrokken families de materialen van het dak ging afleveren bij de verschillende huizen.

Foto: Iedereen helpt mee

De zware palen worden in tweetallen vanuit de opbergplaats gebracht naar de vrachtwagen, waar ze worden ingeladen door twee mannen. Iedereen helpt mee: mannen, vrouwen, jong en oud. Ik kijk mijn ogen uit: hoe is het mogelijk dat dit oude vrouwtje zo fanatiek meehelpt? Dit komt door het harde werk op het platteland.

Na de zware klus wordt ons de traditionele quinoa met witte kaas voorgeschoteld. Vervolgens zullen we de materialen bij elf huizen afleveren, die redelijk ver van elkaar afliggen en alleen via zandpaadjes te bereiken zijn. Onze auto en ook de vrachtwagen zijn volgeladen met materialen en families. Als we aankomen bij het eerste huis is het even goed kijken: hoeveel is er van alles nodig en hoe halen we dit uit de vrachtwagen. Al snel is er een goede en efficiënte samenwerking en hebben we het er rond de middag bijna op zitten: nog maar vier huizen, die dichtbij elkaar staan, te gaan.

Maar daar staan we dan, de vrachtwagen zit vast in de modder in the middle of nowhere. Dit levert een aantal goede discussies op, wiens schuld is het, wie heeft deze weg gekozen? Het loopt zover op dat een aantal mensen besluit om terug te lopen naar het dorp (een uur lopen). Wij ploeteren verder in de felle zon en hoewel het zweet van onze gezichten druipt, hebben we een doel voor ogen en dat geeft ons de kracht om door te gaan. Na een paar uur hebben we de techniek te pakken: alle palen liggen inmiddels her en der verspreid, een aantal hebben we onder de autobanden gekrikt, de laadbak is gekanteld en de chauffeur geeft gas. Onder luid gejuich komt de vrachtwagen los.

Bij terugkeer schemert het al en maken we in de auto grappen: ‘stel dat we hier hadden moeten overnachten’ en precies dan zien we dat de vrachtwagen voor ons wegzakt… we houden onze adem in en weten niet of we nu moeten lachen of huilen – opnieuw staat hij vast, maar gelukkig is hij nu snel los. We hopen dat het vervoer van de watertanks ons beter af zal gaan, maar één ding is zeker, met de voldoening zit het wel goed.

Foto: De vrachtwagen zit vast

De begunstigden zijn zo dankbaar met het project, zij noemen mij hermana (zus of zuster), omhelzen mij zodra ze kunnen en zeggen 1000 keer gracias voor alles wat ik voor hen heb gedaan. Het liefst schuiven ze mij ook nog malse lam voor uit de oven (heel lekker!). Echter, deze dankbaarheid is niet alleen voor mij, maar ook voor jullie – voor België en Nederland – voor de financiering. Zonder de financiering was dit project niet tot stand gekomen. We hebben niet stilgezeten en zijn ondertussen op zoek gegaan naar nieuwe financieringsmogelijkheden. Ik kan nu met trots mededelen dat er meer mensen aan schoon drinkwater geholpen zullen worden. Zo is er bijvoorbeeld met behulp van SHI en SNU een nieuw project in Punaca voor de Uru gemeenschap gestart, waarbij er een cementen tank van 10.000L door de Uru’s wordt gebouwd en waarmee een wateranalysekit wordt aangeschaft.

Ik ben nu terug in Nederland met heel veel verhalen. Ten eerste over het project en ten tweede over mijn persoonlijke ervaringen. Deze deel ik graag met jullie tijdens de bijeenkomst op 3 mei in het Vredeshuis (Sint-Margrietstraat 9) in Gent vanaf 19u00.

Water biedt toekomstperspectief!

Ruim een maand geleden vond de workshop ‘watertank installeren’ plaats bij het huis van Don Román in Alantanita, een gemeenschap in Machacamarca in het departement Oruro. Samen met de vrijwilligers Riley (milieu engineer) en Nick (fotograaf) keer ik nu terug naar het huis van Don Román om te kijken hoe het gaat en om waterstalen af te nemen.

Foto’s gemaakt door: Nick Somers

Don German, één van de andere begunstigden, haalt ons op met de auto en Don Román fietst voor ons uit over de zandweggetjes. Na een half uur heen en weer geschud te zijn in de auto, worden we met veel enthousiasme onthaald door hun vrouwen. Gelijk schotelen ze ons een groot bord phisara voor, het typische gerecht van deze streek, quinoa met witte kaas.

Foto: Het huis van Don Román

Don Román vertelt: ‘De watertank is nu voor ongeveer een kwart gevuld met regenwater en heeft een hele goede smaak’. Ik ben wel benieuwd en hij schenkt mij een glaasje water in, en hij heeft gelijk.. wat een fris water! Een ontzettend groot verschil met het water dat ik een paar weken geleden dronk uit de waterput. Dat water is troebel, heel zout en heeft een metaalsmaak die nog lang achterin je keel blijft hangen. Don Román legt uit: ‘Het water hier is vervuild en daardoor hebben veel bewoners o.a. last van diarree. Dit project is daarom heel belangrijk voor ons, hierdoor kunnen we eindelijk weer gezond water drinken’. Ondertussen neemt Riley waterstalen af, die we zullen laten onderzoeken in een laboratorium in Oruro. Daarna kunnen we pas met zekerheid vaststellen dat het water ‘gezond’ is, maar het grote verschil is al bewezen.

Foto: Riley neemt waterstalen af van het water uit de put

De tank is nog niet zo lang geleden geïnstalleerd en toch is er nu al te zien dat het het leven van Don Román en zijn vrouw Gregoria op een positieve manier is veranderd. Ze zien weer toekomst in wonen op het platteland, hebben hun nieuwe huis mooi ingericht, een extra omheining voor de schapen gemaakt en zijn veel met toekomstplannen bezig. Gregoria zegt: ‘Nu hoeven we de water voor consumptie niet meer uit Machacamarca te halen en dat zorgt voor veel rust’. Lachend voegt ze eraan toe: ‘Wat zou het mooi zijn om hier een klein tuintje met bloemen te hebben’. Maar ze weet dat ze realistisch moet blijven, het water uit de tank zal voornamelijk voor consumptie en koken gebruikt worden. Hier zeggen ze vaak ‘Agua es Vida’ (water is leven), dit kleine voorbeeld geeft aan dat dit inderdaad het geval is. De dankbaarheid straalt van hun gezichten af.

Don German vraagt mij: ‘Wanneer gaan we onze tank installeren?’ Dit zal waarschijnlijk aankomende week worden. We wilden de overige tanks al een tijd geleden installeren maar – doordat bepaalde materialen niet geleverd waren, er vervolgens ernstige regenval volgde, waardoor de weg onbegaanbaar is en een kapotte auto van de lokale organisatie hier – hebben we dit uitgesteld. Don German is teleurgesteld, maar begrijpt het en zegt: ‘Hou me op de hoogte! Zodat ik weet wanneer ik mee kan helpen’. Dat zullen we zeker doen.

Foto: Voor het huis kletsen we gezellig

We rijden weer terug en moeten een klein stukje dwars door de rivier met de auto. Dit water is afkomstig van de Huanuni mijn en door de regenval naar Machacamarca gestroomd. Het heeft een sterke minerale geur en Gregoria vertelt mij dat ze hier vaak doorheen moeten lopen en dan prikt en steekt het aan haar voeten en benen. Ik bekijk haar benen en ze zien er heel wit en droog uit. Riley controleert de PH-waarde van het water: 2,5. Dit houdt in dat het water ongeveer zo zuur is als een citroen. Het vee wat hier nog graast, drinkt nog steeds van dit water. De gevolgen zijn ondenkbaar…

Foto: De vervuilde rivier

Ik ben blij dat we dit project hebben opgestart, want ook al is het een kleinschalig project, het heeft IMPACT. Ik hoop dat we het project goed voort kunnen zetten, dat regen de tanks zal vullen en dat we tot een oplossing met de gemeente komen voor vulling van de tanks tijdens het droogseizoen.

Wil je meer weten over dit project? Kom dan op 7 maart naar de bijeenkomst in Leuven en mijn Boliviaanse collega Jhonny vertelt je er meer over! 

 

Sinds mei 2016 is antropologe Avalon werkzaam in Oruro, op de Boliviaanse hoogvlakte. Via CATAPA en de Nederlandse stichting Samenwerkingsverband Hooglanden Indianen (SHI) coördineert zij het project ‘Oogsten van Hemelwater’ bij de lokale partnerorganisatie Centro de Ecología y Pueblos Andinos (CEPA).

Respect voor de mijnwerkers

Project: Oogsten van Hemelwater

Zuidmedewerker Avalon bezoekt El Cerro Rico, ‘De Rijke Berg’, in Potosí. De Boliviaanse stad Potosí ligt op ruim 4000 meter hoogte en staat vooral bekend om het zilver en de vele andere mineralen die er te vinden zijn. Avalon neemt ons mee de mijn in.

Foto’s gemaakt door: Massimiliano Dalla Fior

Voor de koloniale tijd waren de waardevolle mineralen in het gebied reeds ontdekt. Toen de Spanjaarden kwamen, exporteerden zij veel rijkdommen, zoals goud en zilver, naar Europa. Destijds was Potosí één van de rijkste steden ter wereld. De Bolivianen werkten voor de kolonialisten in de mijnen op zoek naar de grondstoffen en de Spanjaarden gaven hen coca bladeren die ze urenlang kauwden zodat hun vermoeidheid en hongergevoel gedoofd werd, zodat zij uren achter elkaar door konden werken.

Foto: El Cerro Rico

Toen Bolivia onafhankelijk werd (in 1825), trokken de Spanjaarden weg en waren er al niet veel grondstoffen meer te vinden. Vervolgens werden de mijnen genationaliseerd en daarna geprivatiseerd. Tot op de dag van vandaag wordt er nog altijd volop gezocht naar mineralen in de berg, zoals tin, wolfraam, zink, lood en zilver. Momenteel zijn er mijncoöperatieven actief in de berg, wat inhoudt dat veel mijnwerkers zelf eigenaar zijn van een stukje mijn. Hun inkomen hangt dus af van wat zij vinden en ontginnen. Om deel uit te maken van een coöperatief moet de mijnwerker eerst drie jaar in dienst gaan bij een mijnwerker die al lid is van een coöperatief. Per jaar gelden verschillende voorwaarden en na drie jaar kan de mijnwerker toestemming vragen om deel te worden van het coöperatief en zal hij over zijn eigen stukje mijn beschikken.

Op ontdekking

Op dit moment zijn de mijnen, naast een plaats van hard werken, ook een toeristische trekpleister, wat zorgt voor een extra inkomen. Van te voren word ik gewaarschuwd voor een bezoek aan de mijnen, omdat er instortingsgevaar bestaat, er dynamiet gebruikt wordt en ademhalen er lastig is. Mijn nieuwsgierigheid is echter groot en samen met de Italiaanse reiziger Max bezoek ik de mijnen. Onze gids is zelf sinds zijn achtste levensjaar aan het werk in de mijn en werkt momenteel ook als gids. Van zijn collega mijnwerkers heeft hij de bijnaam ‘Rey Leon’ gekregen, te danken aan de lange dreadlocks die hij vroeger had.

Voordat we de mijn ingaan, gaan we eerst naar de ‘mijnmarkt’. Hier wordt veel verschillend gereedschap verkocht, waaronder dynamietstaven. Voor een paar euro heb je er al één in bezit. Onze gids grapt: ‘Voor als je jouw schoonmoeder niet zo ziet zitten’. Ook staan er zakken vol met cocabladeren en kun je er pure alcohol kopen (96%). Deze alcohol is goedkoper dan een fles bier, logisch dat alcoholgebruik dan ook een groot probleem is onder de mijnwerkers.

Vervolgens gaan we een fabriek binnen, waar de werknemers ons vriendelijk begroeten. De machines zien er slecht en oud uit en de geur van gevaarlijke stoffen dringt mijn neus binnen. Hier worden de gevonden stoffen uit de mijn verwerkt. De stoffen worden gescheiden, maar ze worden hier niet tot een eindproduct verwerkt. De materialen worden daarvoor geëxporteerd naar China. Dit is één van de redenen waarom de winst van de mijnwerkers beperkt blijft.

 Foto: uitzicht vanaf El Cerro Rico

Met een mooie outfit de mijn in

Dan worden we in een mooi pak gehesen: een broek, jas, helm met hoofdlamp, mondkapje en grote laarzen. We komen aan bovenaan de berg: Wat een prachtig uitzicht op de stad vanaf daar! We lopen richting de mijn en voor de ingang staan een aantal dronken mijnwerkers. Onze gids vertelt dat er de dag ervoor een ritueel is geweest: er zijn verschillende lama’s geofferd en het bloed van hen is boven de ingang van de mijn gesmeerd. Dit moet de bloedlust van de Duivelse El Tío (meer hierover later) stillen, zodat er niet nog meer mijnwerkers van het leven worden beroofd.

Foto: Rey Leon, Max en ik

Donker, smal en verstikkend

Dan zegt Rey Leon dat we hem moeten volgen en dicht bij elkaar moeten blijven. Met zijn drieën verdwijnen we in het donker. Het is een smalle en modderige tunnel, soms stap ik in plassen water. Ik voel me een beetje opgelaten, maar wen er al snel aan. Alleen dan wordt de tunnel ineens een stuk kleiner. Ik word gedwongen om gebukt te lopen en Max  (1.85m) voor mij stoot meermaals zijn hoofd. Ik probeer het ritme van het botsten van zijn hoofd te volgen om te weten wanneer ik moet bukken, maar zit er vaak naast waardoor ik ook heel vaak mijn hoofd stoot. Hoe verder we de tunnel ingaan, hoe benauwder het wordt. Ineens wordt de gang nog kleiner en moeten we kruipend over de grond. Max en ik hebben het er zwaar mee. Het zweet druipt van ons voorhoofd en af en toe zitten we vast tussen de ‘muren’ met onze lijven en onze tassen. Onze gids zegt: ‘als je niet goed kan ademhalen, kan je het mondkapje beter afdoen’. Beiden twijfelen we geen moment en trekken het kapje zo snel mogelijk van ons gezicht. Een vieze giftige geur en opgestegen stof slaan in ons gezicht als we naar adem happen.

Wanneer we dit kruipende stuk voorbij zijn, vervolgen we onze reis gebukt. Af en toe moeten we onszelf tegen de zijkant van de gangen duwen omdat er mijnwerkers met wagens langs rennen. Bij een mijnader zijn verschillende mannen aan het werk, onze gids vertelt dat het hier ongeveer 45 graden is. De werkers hakken er op los in de muren en gooien het materiaal in de kruiwagen, waarna deze rennend naar buiten wordt geduwd. Rey Leon vraagt aan Max of hij misschien de wagen kan duwen, maar hij krijgt de wagen niet eens omhoog opgetild. Het is ontzettend zwaar werk. Een mijnwerker, Don Pedro, vertelt: “Ik heb tien kinderen, ik moet hier wel werken.” De gids vervolgt: “Met het werk in de mijn kun je een stuk meer verdienen dan in de stad.” Al moet men de risico’s niet onderschatten, het instortingsgevaar en het aantasten van de longen zorgt voor een lage levensverwachting (45 jaar). Desondanks, maken de mijnwerkers grapjes met elkaar.

 Foto: gedeelte van de tunnel

Duivelse bescherming in de mijn

Als we een tijdje lang stilstaan op dezelfde plek, vragen we of we langzaam verder kunnen lopen, want ademhalen lukt nauwelijks. We gaan verder en komen aan in een ruimte waar een standbeeld staat. Dit wordt ‘El Tío’ genoemd en is een combinatie van de Christelijke duivel en de goden uit het inheemse geloof. Het woord Tío is afgeleid van Díos en hij is de eigenaar van alle mineralen in de mijn. Elke eerste vrijdag van de maand komen de mijnwerkers hier samen en wisselen met hem sigaretten, cocabladeren en alcohol uit om bescherming te vragen tegen ongevallen in de mijn. De laatste vrijdag van de maand vindt er een zelfde soort ritueel plaats en wordt El Tío bedankt. Wanneer de mijnwerkers dit niet doen, zal de Duivelse kracht van El Tío  tegen hen werken en tot de dood leiden. Het vereren is daarom een belangrijk ritueel. Ook wij geven El Tío alcohol en nemen er zelf ook een slok van: 96%. Daarna horen we paar enorme knallen en ritselt gruizel naar beneden, Rey Leon vertelt rustig: “een stukje verderop hebben ze dynamiet gebruikt om het gangenstelsel uit te breiden”.

Mijnbouw problematiek

We hebben twee uur door de gangen van de mijn gelopen en we zijn allebei kapot: moe, dorstig en hebben pijn aan onze knieën. Onze gids geeft aan dat de mijnwerkers tot op heden voortdurend cocabladeren kauwen om al deze gevoelens te onderdrukken. Hij vervolgt: “Ik werk liever als gids dan als mijnwerker, omdat ondanks dat ik nog steeds in de mijn ben, het werk lichamelijk veel minder zwaar is”. Dat geloof ik maar al te graag, want het zijn wrede werkomstandigheden. Ik voel me schuldig dat ik weer terug naar mijn hostel kan en de mijnwerkers morgen weer terug naar de mijn moeten keren. Ongelooflijk hoeveel respect ik heb voor de mannen die in deze mijnen werken. En ongelooflijk hoe blij ik ben dat ik mij via CATAPA, SHI en CEPA inzet om de situatie rondom de mijnbouw problematiek aan te pakken.

 

Sinds mei 2016 is antropologe Avalon werkzaam in Oruro, op de Boliviaanse hoogvlakte. Via CATAPA en de Nederlandse stichting Samenwerkingsverband Hooglanden Indianen (SHI) coördineert zij het project ‘Oogsten van Hemelwater’ bij de lokale partnerorganisatie Centro de Ecología y Pueblos Andinos (CEPA).