Pachamama vragen voor een goed regenseizoen

Project: Oogsten van Hemelwater

De afgelopen weken hebben ik, Avalon, en het team, bestaande uit de Belgische vrijwilliger Frans en vier Boliviaanse collega’s, hard gewerkt aan de projectherziening. Hierbij werden wij bijgestaan door lokale partnerorganisaties en vrijwilligers van CATAPA. Inmiddels zijn de aanpassingen door de subsidiegever Vlaams Partnerschap Water voor Ontwikkeling (VPWvO)  goedgekeurd en kan iedereen vol enthousiasme aan de slag met het project.

Foto: Het team bij CEPA

Noodzakelijke projectherziening

Sinds mei ben ik werkzaam rondom het waterproject. Dit project vindt plaats rondom het Poopo-meer, in Oruro, op de Boliviaanse hoogvlakte. Voor meer informatie over het project, neem hier een kijkje.

Er heeft een projectherziening plaats gevonden. Dit is besloten op basis van een bezoek met mijn collega’s aan de regio, informatie van andere organisaties en gesprekken met de lokale mensen en partners in deze regio. De aanpassingen zijn noodzakelijk om resultaten te behalen van betere kwaliteit.

Foto: Bezoek aan de gemeente El Choro

Hierna zijn wij tot twee grote veranderingen binnen het project gekomen. Ten eerste zullen er tanks geplaatst worden met een groter opslagvolume dan aanvankelijk voorgesteld. Het regenseizoen in Oruro is van ongeveer november tot en met januari. In het originele projectvoorstel werden tanks voorzien met een volume van 1.200L. Deze hoeveelheid water zorgt slechts voor een klein deel van het water dat nodig is om het droog seizoen te overbruggen. Na berekeningen en verschillende afwegingen (o.a. hoeveelheid watergebruik, regenval en financiële kosten) komen we tot de conclusie dat 3.500L watertank een wenselijk volume is.

Ten tweede bleek tijdens een bezoek aan de regio dat veel huizen een strodak hebben. Het is niet mogelijk om water op te vangen van een strodak, zowel om technische redenen als om hygiënische redenen. Daarom zal er een zinken dakbedekking voorzien worden waarmee regenwater opgevangen kan worden.

Foto: Voorbeeld van een huis met een stro dak

Na uitgebreid overleg met de verschillende partnerorganisaties komen we tot het voorstel om zowel het dak als de watertank te financieren. Voor families die al een zinken dak hebben en waarbij de oppervlakte voldoende is, zullen we ons beperken tot de financiering van een tank.

Foto: Gemeente El Choro

Dat ik na mijn wiskunde eindexamen nog zoveel zou gaan rekenen had ik niet verwacht. Samen met Frans heb ik dagen doorgebracht om berekeningen te maken over de hoeveelheid regenval, het watergebruik, de dakconstructies, de materialen en alle verschillende prijzen. Waarbij Frans, een echte ingenieur, zorgde dat de cijfertjes klopten en ik de woorden erbij zocht.

De cijfertjes die soms voor mijn ogen dansten, werden afgewisseld met goede discussies over de aanpassingen van het project. Samen met de lokale partnerorganisaties CEPA en CORIDUP, heb ik velen malen samengezeten om de verschillende veranderingen te bespreken en uit te werken. Dit ging vrij soepel, aangezien wij allemaal dezelfde visie hebben: de gemeenschappen weten het best wat zij nodig hebben en die lijn hebben wij gevolgd. Vervolgens was de stap om de Belgische partners en subsidiegever te overtuigen van de veranderingen. Van goede discussies ging ik over naar het opstellen van groot document waarin de noodzaak van de veranderingen staat aangegeven en de argumenten goed zijn onderbouwd.

De families helpen mee

De waterproblematiek in de regio is een van de redenen waarom mensen de regio (gedeeltelijk) verlaten en migreren naar de steden. Er is besloten dat het project zich vooral zal focussen op families die het hele jaar door in de gemeenschap leven, zodat zij er zoveel mogelijk van kunnen profiteren. Deze families zullen, met arbeid, bijdragen aan het project. Zij zullen voor deze arbeid geen financiële vergoeding krijgen, maar zorgen wel voor kostenvermindering in het project. Daarnaast zorgt de arbeid van de families ook voor meer verbondenheid met het project. De families zullen o.a. meehelpen met het bouwen van de muren, de constructie van het dak en het installeren van de afvoer en de tank. Voor deze werkzaamheden zullen zij gedeeltelijk vormingen krijgen via de lokale partnerorganisaties.

Water verdubbeld

Naast dat de kwaliteit van het project omhoog gaat, zorgen de aanpassingen ook voor een verdubbeling van het aantal liter water voor het gehele project. In het oorspronkelijke project voorstel werden er 50 tanks voorzien, nu zullen dat er 36 tanks zijn. Echter van groter formaat en zal er een dakconstructie bijkomen. In het oorspronkelijke voorstel werd er 60.000L water per jaar voorzien (1.200L tank x 50 tanks = 60.000L water). Dit aantal liter water heeft betrekking tot de watervoorziening buiten het regenseizoen om. In het nieuwe voorstel wordt dit 126.000L water per jaar (3.500L tank x 36 tanks = 126.000L water). Dit betekent een verdubbeling van het beschikbare water voor de gemeenschappen. We kiezen hierbij voor een (iets) kleiner bereik, maar voor een betere kwaliteit en meer water. Hierdoor worden de families op een goede en meer duurzame manier geholpen.

Hoe ver zijn we nu?

Vorige week hebben we een vergadering gehad met het CEPA team en de leiders van de verschillende gemeenschappen, wat gecoördineerd wordt door de partnerorganisatie Coordinadora en Defensa del río Desaguadero y lagos Uru Uru y Poopó (CORIDUP). Onder het genot van maté en een empanada werd er uitvoerig gesproken over de verdeling van de verschillende tanks. Zowel per gemeenschap als binnen de gemeenschappen. De leiders geven aan dankbaar te zijn met het project. Daarnaast geven zij ook aan dat het een lastig punt is, aangezien er een grote waterschaarste is in de regio en niet iedereen geholpen kan worden met dit project. Des te meer redenen om op zoek te gaan naar meer fondsen!

Foto: Vergadering met CEPA en gemeenschapsleiders

Om ruzies en heftige discussies te voorkomen is er een lijst met criteria opgesteld waaraan families moeten voldoen, zal elke leider in zijn gemeenschap een inventarisatie maken en zullen we de tijd voor dit onderwerp nemen. Volgende week zal dit nogmaals uitgebreid besproken worden. Na afloop van de vergadering werd de eerste tank bekeken. De tank werd door iedereen aangeraakt en glimlachen verschenen.

Foto: De eerste tank bewonderen

Water en kwaliteit

Dit project is een project wat draait om kwaliteit. Hierbij hebben wij geleerd van  projecten in in de regio, die slechts het project hebben voltooid maar weinig aandacht hebben besteed aan de kwaliteit van de materialen of de kwaliteit van het water. Wij willen hier een voorbeeld in zijn, een leidinggevende rol in aannemen, en laten zien dat kwaliteit zal bijdragen aan een duurzaam project.

Naast een watertank en een dakconstructie, zal het project ook zorgen voor het filteren van drinkwater. Na filtratie van het regenwater met een ceramiek filter, zal het koken van het water voor drinkwater niet meer nodig zijn en is het direct als drinkbaar water te gebruiken. Deze filter wordt toegevoegd aan het conceptmodel. Op dit moment zijn we zowel deze filter als de voorfilter aan het testen en zullen wij dit op zo’n manier maken dat het makkelijk bruikbaar is in de gemeenschappen.

 

Foto: Frans bekijkt water filtratie van een ander project

Daarnaast is het van belang dat het water op verschillende momenten geanalyseerd wordt, zowel tijdens als na het regenseizoen. Hiervoor zijn wij al langs verschillende laboratoriums gegaan om te kijken wat zij voor ons kunnen analyseren en in hoeverre er een samenwerking mogelijk is. Dit proces is volop in gang.

Een ander belangrijk onderdeel van het project zijn de velen vormingen die gegeven worden. Dit zullen verschillende soorten workshops zijn met uitlopende thema’s zoals waterkwaliteit, recht op water, duurzaam watergebruik en installatie van de tanks. Op dit moment wordt hier de planning gemaakt en de verschillende doelgroepen bepaald.

‘Let it rain’

Het rekenen, de velen vergaderingen en discussies en het schrijven hebben geleid tot grote veranderingen van het project. Iedereen die hieraan mee heeft geholpen: muchísimas gracias! Een projectherziening en ontzettend veel kennis rijker, ga ik het project verder opvolgen. Het lijkt of de grootste uitdaging voorbij is, maar nu begint het pas echt. Ontzettend veel zin heb ik om nu alles in werking te zetten. De maand juni staat in het teken van het milieu. CEPA organiseerden daarom een mis voor ‘la madre tierra’. Dit ging gepaard met veel rituelen uit de Andes-cultuur, waarbij de hoofdingrediënten muziek, kampvuur en cocabladeren waren. Ook ik deed hier aan mee, en met coca bladeren heb ik Pachamama gevraagd voor een goed regenseizoen.

Sinds mei 2016 is antropologe Avalon werkzaam in Oruro, op de Boliviaanse hoogvlakte. Via CATAPA en de Nederlandse stichting Samenwerkingsverband Hooglanden Indianen (SHI) coördineert zij het project ‘Oogsten van Hemelwater’ bij de lokale partnerorganisatie Centro de Ecología y Pueblos Andinos (CEPA).

Aandacht komt te laat voor het Poopómeer

De Altiplano, het hoogland, is een vlakte op ca. 4.000 m hoogte. Daar ligt het Poopómeer dat grotendeels wordt gevoed met water dat van het Titicacameer, via de Desaguadero rivier naar het meer stroomt. Het Poopómeer is het tweede grootste meer van Bolivia na het Titicacameer en had ooit de grootte van een Belgische provincie. Gezien de hoge verdamping en de rijkdom aan mineralen in het gebied is het Poopómeer een zout meer geworden. Momenteel blijft er nog zo’n 4% van het meer over waardoor het thema uiteindelijk nationale (en internationale) aandacht krijgt. De invloed van de mijnbedrijven aan de bron van het meer in combinatie met het veranderend klimaat zijn niet houdbaar.

 Solidaridad Nación Uru

Solidaridad Nación Uru

Men wordt pas wakker als het te laat is

De lokale organisatie CEPA (Centrum voor Ecologie en Andesvolkeren) geeft aan bezorgd te zijn om de situatie. Limbert Sánchez, coördinator bij CEPA, vertelt voor de nationale televisie: “Reeds in 2007, bij het ontstaan van CEPA, hielden we ons bezig met het bewust maken van de bevolking en de overheden. We organiseerden evenementen en deden onderzoek naar dit probleem van het Poopómeer. Steeds zonder veel reactie van de kant van de overheid.”

“Er blijft nog slechts 4% van het oorspronkelijke Poopómeer over. Het is een kleine plas geworden in het midden van wat eens het meer was.” 

Nu vastgesteld wordt dat het meer zo goed als leeg staat, begint het onderwerp belangstelling te krijgen in nationale en zelfs internationale media. Hierdoor lijkt nu ook de overheid in actie te schieten.

Één van de grootste problemen van het Poopómeer is waterschaarste. Van de 23 zijrivieren die uitmonden in het meer, komt in het meer amper nog water binnen. De belangrijkste voedingsbron is de Desaguadero-rivier, die de verbinding maakt tussen het Titicacameer en het Poopómeer. 90% van het water in het meer is afkomstig van de Desaguadero.

Limbert vertelt: “Er blijft nog slechts 4% van het oorspronkelijke Poopómeer over. Het is een kleine plas geworden in het midden van wat eens het meer was. Na het bezoek van de gouverneur vandaag, heeft ook deze bevestigd dat het meer stervende is. Een realiteit die we moeten aanvaarden.”

De keerzijde van rijkdom aan grondstoffen

Een ander probleem dat Limbert aanhaalt is de verontreiniging veroorzaakt door mijnbouw. Er zijn verschillende ontginningen langs de Desaguadero, maar ook langs een aantal andere rivieren uit het Poopó-bekken. In totaal telt de regio zo’n 150 mijnbouwoperaties, die samen het water vervuilen met koper, zink, arseen, cadmium enz.

Volgens studies uitgevoerd door de lokale regeringen zelf, stroomt er per dag in het meer onder andere:

  • 760 kg arseen
  • 46 kg cadmium
  • 100 kg koper
  • 119 kg lood
  • 1328 kg zink

Een ander probleem dat versterkt wordt door deze mijnbouw activiteiten is sedimentatie. Dagelijks stroomt er sediment het meer in, overeenkomstig met zo’n 200 vrachtwagens die fijne deeltjes in het meer lozen. Het meer wordt gevuld met sediment en is momenteel nog slechts 40 à 50 cm diep.

Waarom werd nooit eerder actie ondernomen?

Op de vraag waarom nooit eerder actie werd ondernomen, antwoordt Limbert: “In 2010 werd het programma voor het Poopóbekken (Progama Cuenca Poopó) opgericht door de Europese Unie met een financiering van ca. 14 miljoen euro. Hiermee hebben ze enkele studies kunnen uitvoeren, maar de uiteindelijke werkzaamheden werden nooit uitgevoerd.” Het zou een heel verschil maken als men het aanwezige slib in de rivier, de Desaguadero, zou ruimen. Momenteel stroomt het water van de Desaguadero in het meer met een debiet van 4 m³ per seconde, wat vroeger eerder 54 tot 58 m³ water per seconde was. Het ruimen vergt echter enorme financiële middelen, namelijk miljoenen euro’s.

Een ander gigantisch probleem zijn de vele mijnen in Oruro. Ze hebben geen dammen om het sediment tegen te houden en geen zuiveringsinstallaties voor het vervuilde en zure water dat uit de mijn stroomt. Oruro mag dan misschien een regio zijn met een lange mijnbouw geschiedenis, maar de ecologische schulden die het achter laat – waaronder het verdwijnen van het Poopómeer – zijn niet te verantwoorden.

Limbert vertelt hoe CEPA al sinds 2007 aandringt, met dialoog, maar ook door een optocht naar La Paz in 2009 waarbij men aandacht van de regering vroeg voor het meer. Ook in 2013 organiseerden de Uru’s een tocht om enige aandacht voor het probleem te vragen, maar de reacties daarop waren zeer beperkt. Men hoopt dat met de huidige gebeurtenissen en aandacht de regering niet anders kan, dan met concrete oplossingen komen om het Poopómeer te redden.

Bekijk hier het interview met Limbert Sánchez!

Vervuiling in Oruro troef!

In een lange colonne van mini’s (kleine busjes als publiek transport), auto’s, jeeps en 4×4’s vertrekken we rond de middag vanop de plaza van Oruro. De menigte is te groot om te beseffen wie nu precies wie is, maar dat verschillende afgevaardigden van het lokale ministerie van milieu, COMIBOL (de corporatie van mijnbouw in Bolivia), het programma Cuenca Poopo, de pers, onze organisatie CEPA en heel wat campesino’s present zijn, dat is duidelijk.

San José, de stadsmijn

Vijftien minuutjes later, hoog boven de stad in het zuiden, komen we aan op stopplaats 1: de mijn San José. De oorzaak van een recente, grote bezorgdheid in Oruro. Sinds de coöperatieven van de mijn sinds een aantal maanden opnieuw water aan het oppompen zijn om de mijn draaiende te houden, stromen grote hoeveelheden zuur water via open kanalen door de stad naar Lago Uru-Uru, het kleine broertje van Lago Poopó. Het zure water, met een zorgwekkende pH-waarde van 1,5 stroomt in een beekje recht uit de ingang van de mijn, en heeft een geel-groen-bruine kleur.

De mijnbouwers, die eveneens uit de mijn komen, proberen zich een weg te banen tussen de samengetroepte menigte voor de ingang. Op hun voorovergebogen ruggen dragen ze grote zakken puin afkomstig uit de mijn. Ze lijken vooral gefrustreerd door het oponthoud. Verstaanbaar, aangezien hun inkomen direct afhankelijk is van de hoeveelheid erts die ze per dag ontginnen. De ingenieur van programma Cuenca Poopó doet een inleidend woordje, de pH van het water wordt gemeten, de pers en ikzelf nemen de nodige foto’s en voor ik het goed en wel besef sleurt iemand me bij de arm terug naar de mini waarin we gekomen zijn. Er valt vandaag geen tijd te verliezen.

Bovengrondse rioleringen

We passeren het centrum van de stad en draaien daarna af richting het zuiden. De grond wordt droger, de huizen schaarser, de omgeving weidser en de geur indringender. Vreemde geuren zijn nu wel vaker schering en inslag in Oruro, dus ik ben me oorspronkelijk van geen kwaad bewust. Maar als we na een paar 100 meter plots een stofferig pad opdraaien langs een lange stenen afvoerbuis ben ik me al snel bewust waar de geur vandaan komt: het afvalwater van de stad ligt hier gewoon bovengronds. De buis wordt vergezeld van 2 kleine droge kanaaltjes aan beide kanten die tot de nok gevuld zijn met plastiek flessen, oude schoenen, glas en kapot speelgoed… Na 10 minuten houdt de colonne halt. De afvoerbuis gaat hier onverwacht over in een halve buis en kruist een ander vervuild kanaal uit de tegenovergestelde richting. De poel waar we verzamelen is een mengeling van bruin/geel water met een smerige olie-achtige laag, vergezeld van hopen dobberend afval. De geur is immens.

Danig onder de indruk van de geuren, de kleuren en de samenstelling van het water ben ik te geconcentreerd met mijn camera in de weer en mis ik het grootste deel van wat ingenieur Carlos Huayta van programma Cuenca Poopo te vertellen heeft. Tijd voor een reconstructie van zijn speech is er niet, want plek 3 wacht op ons.

Van meren, tot vruchtbare gronden, tot stortplaats

We keren terug en nemen een andere route, langs de spoorwegen, die eruit zien alsof ze al eeuwen niet meer in gebruik zijn. Langs onze kant van de spoorwegen strekt zich een uitgestrekt droog landschap uit, aan de overkant van de spoorwegen zie ik in de lage namiddagzon de glinstering van lago Uru-Uru. We stoppen op een niet nader aangeduide plaats net voor we 2 huisjes langs de spoorweg passeren. Ik vraag me eerst verbouwereerd af waarom we net hier halt houden. Maar als na een aantal minuten het veld zijwaarts inwandelen de grond onder mijn voeten bij elke stap meer en meer begint te kraken, word ik me bewust van de gigantische stortplaats die we opwandelen… En het wordt erger. Vijftig meter verderop in het veld is de dorre grond zelfs niet meer zichtbaar. Overal rondom ons zien we kleren, plastiek, glas, een verloren driewieler, noem maar op.

Dit waren ooit velden voor de veeteelt. En 20 jaar geleden was dit zelfs het Uru-Uru-meer. Klimaatsverandering heeft het meer in de afgelopen decennia naar één kant van de spoorwegen teruggedrongen en de langzame opstapeling van afval heeft uiteindelijk ook het vee weggedreven. In de verste verte zien we alleen afval. Een gigantische vuilnisbelt in een prachtige omgeving.  Na de technische uitleg over de vervuiling op de vorige stopplaatsen, nemen hier voor het eerst de campesinos het woord. Dat ze geen velden meer hebben voor hun vee en dat families uit de dorpen in grote getale wegtrekken op zoek naar een beter leven in steden als Cochabamba en Santa Cruz. En dat de gezondheid van de overgebleven ‘abuelitos’ (gepensioneerden) in gevaar is. Maar niet alleen hun gezondheid. Met de zuiderwind van de maand augustus zal al het afval en het stof van de stortplaats zijn weg terugvinden naar de stad Oruro. Ook de gezondheid van de mensen in de stad wordt dus bedreigd… Verschillende camera’s filmen de emotionele speeches van de bevolking en wat verderop staan enkele mannen verspreid over hun vervuilde terreinen in de verte te staren.

De veelbesproken waterzuiveringsinstallatie

De laatste locatie waar we halt houden ligt nog zo’n 10 minuten verder langs dezelfde spoorwegen. Over een zoute, witte ondergrond lopen we het veld terug in, richting een kanaaltje dat zich loodrecht van de stad tot de oneindige vlakte in de verte lijkt uit te strekken. In de verte dobberen twee eenden in de langzaam ondergaande zon en een aantal flamingo’s vliegen non-stop over en weer naar het meer aan de andere kant van de spoorwegen. Het is een pracht van een landschap, maar bij nader inzien is ook het kanaaltje volledig vervuild. Goor water, een vuile olie-achtige laag erbovenop  en afval langs de randen… Opnieuw nemen de campesino’s het woord en wordt er druk gespeculeerd wie nu precies de schuldige is van alle vervuiling. Organisaties als CORIDUP, die al meer dan 6 jaar strijden voor verbetering, zijn moe dat er nog steeds niets, maar dan ook niets veranderd is, ondanks de torenhoge beloftes van de overheid jaar na jaar.

De autoriteiten die present zijn, alsook de ingenieur van programma Cuenca Poopó proberen de gemoederen te sussen met woorden die wel oprecht lijken te zijn. Dat een schuldige zoeken voor het verleden geen zin heeft, maar dat we –integendeel- nu vooruit moeten. Dat ze hier en nu aanwezig zijn om te helpen. Dat er plannen gemaakt en getekend zijn voor een waterzuiveringsinstallatie. EN een chronogram, volgens dewelke de installatie in november al zou moeten klaar zijn. Heel opmerkelijk waren bovendien de woorden van de directeur van het ministerie van milieu van de municipale overheid … : ‘In het verleden werd altijd het excuus gebruikt: Er is geen geld. Dat is fout en verleden tijd. Er IS geld. Wat ontbreekt zijn concrete projecten. Evo Morales zelf heeft daartoe opgeroepen. Dus we gaan hier mee door. Dat beloven we. De plannen liggen klaar en zijn getekend. Het geld is er. De waterzuiveringsinstallatie komt er. Voortdurende vervuiling is binnenkort verleden tijd.’

Gebrek aan ecologische politiek

Zelf behoorlijk onder de indruk van die beloftes vraag ik aan mijn compagnons van CEPA of zij vertrouwen hebben in die woorden. Het antwoord is bijna lachwekkend. Ze geloven dat de waterzuivering er zal komen, ooit, aangezien vele organisaties de plannen ondertekend hebben en er al te veel media woorden aan vuil hebben gemaakt. Anderzijds, de man aan het woord tijdens de beloftevolle speech, wordt binnen 10 dagen vervangen door een opvolger, die in de verste verte niet aanwezig is. Het is het einde van zijn ambt en hij verdwijnt dus eind mei van het toneel.

Ondanks de plannen is er dus nog grote onduidelijkheid wie in de regering het voortouw zal nemen voor de uitvoering en de opvolging van het project. Bovendien zitten er nog heel wat essentiële gaten in de plannen voor de uitvoering. De argwaan bij CEPA is dus groot.

Bovendien bleef een grote vraag onbeantwoord. De waterzuiveringsinstallatie, -als die er al komt- zou dan wel de zuurtegraad van het water uit de mijn aanpakken, maar heeft helemaal niets te maken met het probleem van de tonnen afval die de gronden vervuilen. Het probleem van de gezondheid en de dreiging dat met de zuiderwind in augustus een groot deel afval terug naar de stad zal worden meegevoerd, werd zorgvuldig in de doofpot gestoken door de grote beloftes over de waterzuiveringsinstallatie.

‘Het ontbreekt in Oruro aan ecologische politiek’, zegt Clemente Paco van CEPA. ‘Zelfs ALS de regering acties zou ondernemen om de gigantische vuilnisbelt op te ruimen, dan storten ze het gewoon op een andere plaats iets verder.’ ‘En het ontbreekt ons, hier in de stad aan milieu-educatie.’ Nu, dat kwam voor mij niet als een verrassing. In mijn eerste weken in Oruro ben ik meermaals tevergeefs op zoek gegaan naar publieke vuilnisbakken in het centrum van de stad om mijn afgekloven watermeloenschillen weg te gooien. Nergens te vinden. Als ik het dan vroeg aan een marktkraampje, kreeg ik meestal te horen dat ik het gewoon op de grond voor het gesloten marktkraam naast hen moest leggen. De dag erna is de schil hoogstwaarschijnlijk weg, want de vuilnismannen- & vrouwen werken hard ’s nachts, maar is dus wellicht gewoon beland net buiten de stad. Wat bovendien niet door de vuilnismannen ’s nachts wordt opgeraapt, belandt met de wind in kanalen en rivieren en komt uiteindelijk ook op dezelfde plek terecht. Triestig.

Pachamama: één grote leugen?

Bij het instappen rakel ik het thema ‘gebrek aan ecologische mentaliteit’ in het vrouwelijk gezelschap in het mini-busje op. Waarom er geen vuilnisbakken in de stad staan, wil ik weten. ‘Oh, die waren er, vroeger, maar de mensen gebruikten ze niet, en ze waren uiteindelijk enkel en alleen goed voor vandalisme, dus heeft de regering ze dan maar weer weggehaald.’ Of hoeveel plastiek er wel niet verspild wordt. Elk stuk fruit dat je op de markt koopt, of elke 3 ronde pistolets krijgen een apart plastieken zakje, dat na 10 minuten wandelen naar huis toch weer wordt weggegooid.

Ik moet onwillekeurig denken aan Pachamama (Moeder Aarde). Aan hoe vaak naar haar verwezen wordt. Hoe Moeder Aarde een wezenlijk deel van de nationale politiek vormt. Aan hoe in 2014 nog de ‘plurinationale autoriteit van Moeder Aarde’ werd opgericht als tak van het ministerie van milieu en water. En aan hoe elke Boliviaan, bij elke speciale gelegenheid een slok bier aan Moeder Aarde schenkt, vooraleer zelf hun glas op te drinken. Het lijkt wel één grote farce. Erger zelfs, een leugen vindt Don Angel, president van Coridup (de coordinatie van getroffen gemeenschappen door mijnbouw in het bekken Poopo): ‘We liegen onze eigen Pachamama voor, en zowel de autoriteiten, maar ook elkeen van ons, verbergen onze verantwoordelijkheden angstvallig achter diezelfde leugens.’ Het zal nog lang duren voor er een echte verandering in mentaliteit komt…

Beleid vs. mentaliteit

We keren terug met de zon laag voor ons. Ik kan het contrast van zoveel vervuiling in zo’n prachtige, rustige omgeving maar moeilijk van mij afzetten. Terwijl ik erover nadenk en door de achterruit staar, zie ik plots in de verte een oude trein langzaam dichterbij komen. Als iedereen de trein in de gaten krijgt, start een nostalgische conversatie over hoe het treinnetwerk in Bolivia vroeger zo uitgebreid was. Staatsbezit en goedkoop. En prachtige ritten, naar alle uithoeken van het land. Sinds Goni, de omstreden president in 2002 en 2003 echter het hele systeem geprivatiseerd heeft, zijn alle companies naar Chili vertrokken. De enige trein die nog rijdt, gaat om de twee dagen van Uyuni naar Oruro. Ook privé-bezit en dus duur. We hebben dus geluk dat we hem zien. Als de trein ons voorbij rijdt,  zien we inderdaad meer lege wagons dan iets anders. De lokale mensen nemen de trein niet meer. Bussen zijn het vervoersmiddel bij uitstek geworden… Nog meer uitlaatgassen, nog meer vervuiling.

Er is veel veranderd in Bolivia, onder verschillende vorige presenten inclusief Goni vooral achteruitgang, met Evo opnieuw wat verbetering en hoop. Maar ondanks een sterk ecologisch beleid op papier sinds 2006, lijkt een echte mentaliteitswijziging nog mijlenver af…

Lago Poopó, 100 dagen na de ramp

Lago Poopó, 100 dagen na de ramp

18 en 19 november 2014: duizenden vissen en honderden vogels spoelen over een lengte van meer dan 20 kilometer dood aan op de westelijke oever van het Poopó-meer in Bolivia. Het departement Oruro is verontwaardigd en geschokt. Nieuwsberichten en foto’s van de ramp zijn gedurende enkele weken hot topic. Maar zoals het elke (natuurlijke) ramp vergaat, kraait na enige tijd geen haan er nog naar.

Toch blijven bijna 4 maanden later de vissen, weliswaar in geringere aantallen, dood aanspoelen. De kadavers van 2014 liggen er nog steeds. Voor de vissersbevolking rond het meer is er nog niets veranderd.

De visvangst, en daarbij hun belangrijkste bron van inkomsten is gereduceerd tot quasi zero.

 

Mogelijke oorzaken…   

 

‘Ze zijn gekomen, namen foto’s en hebben beloofd ons te helpen. We zijn bijna vier maanden verder, en we hebben niemand meer terug gezien.’ 

De publieke opinie zucht als één man ‘cambio climático’ (klimaatsverandering), flink aangestuurd door de departementale en municipale overheid. Nochtans klinken vanuit enkele hoeken verwoed andere stemmen voor het aanduiden van de oorzaak: ‘MIJNBOUW’, verklaren zowel enkele afgevaardigden van het ministerie van gezondheid, Centro de Ecología de Pueblos Andinos (CEPA) en bovenal de vissers zelf: ‘Zware metalen afkomstig van grootschalige mijnbouw komen in het meer terecht via verscheidene rivierarmen ten noorden van het meer.’ Wellicht moet de echte oorzaak gezocht worden in een combinatie van beiden: zware metalen, een verhoogde zoutconcentratie, langdurige periodes van droogte, en een hevige wind die de vissen, die wellicht al enige tijd dood in het meer lagen, naar de oevers dreef.

Er werden stalen genomen, zowel van het water als van de grond, maar de officiële resultaten laten op zich wachten. ‘Aangezien Oruro geen toxicologisch centrum heeft, worden alle stalen onderzocht aan de universiteit van Cochamamba en La Paz. En dergelijke analyses hebben hun tijd nodig’, verklaarden enkele publieke functionarissen van de overheid. ‘De mijnbouwgiganten betalen zwijggeld aan de onderzoekers om de harde cijfers niet te publiceren en de publicatie zo lang mogelijk uit te stellen. Dat deden ze vroeger ook al’, zegt Jhonny Terrazas van de unidad Justicia Socio-Ambiental (tak van sociale en ecologische gerechtigheid) te CEPA.

En ondertussen gebeurt er niets. ‘Ze zijn gekomen, namen foto’s en hebben beloofd ons te helpen. Ondertussen zijn we bijna vier maanden verder, en we hebben niemand meer terug gezien.’  Valerio Rojas en zijn vrouw, de autoridades originarias (lokale autoriteiten) van de gemeenschap Untavi zijn de wanhoop nabij. Hun geloof in de overheid is gekelderd. ‘Niets is veranderd, hier langs de oevers van het meer. Ze moeten ons helpen met het opruimen van de vis-& vogelkadavers. Wij kunnen dit niet alleen, het zijn er te veel. En ze blijven aanspoelen, nog elke dag opnieuw.’

 

En de vissers? 

 

‘Evo at zelf ooit vis uit dit meer. Hoe kan hij ons zo vergeten?’ 

In de gemeenschap Untavi, de hardst getroffen zone door de ramp, zijn 4 Aymara-vissers-coöperatieven actief. Alleen al hier trof de ramp zo’n 200 mensen.  Maar dat is lang niet alles. In verschillende provincies rondom het meer leven om en bij de 1.780 families van de visvangst. De meerderheid van deze families komen uit Quechua en Aymara-gemeenschappen, waar gemiddeld iets meer dan de helft van de inwoners leeft van de agricultuur en het houden van schapen en llama’s. Deze buren kunnen in geval van nood voor een tijdelijk opvangnet zorgen voor de vissersfamilies.

Echter, op de oostelijke oever zijn ook 3 Uru-gemeenschappen rechtstreeks afhankelijk van de visvangst (Llapallapani, Vilanique y Puñaca). Als originele bewoners van het gebied en als ‘gente del agua’ waren ze eeuwenlang de meesters van het meer. Diezelfde identiteit als ‘mensen van het meer’ wordt sinds de kolonisatie, en tot op de dag van vandaag door naburige Aymara-& Quechua-gemeenschappen echter gebruikt om hen de toegang tot gronden te weigeren en te marginaliseren. De ramp treft deze kwetsbare minderheidsgroep dus het hardst. ‘Het water is in de afgelopen decennia altijd blijven dalen en het meer trekt zich alsmaar meer terug. Tegenwoordig gaat het zo: als het regent, is er meer, als het niet regent, is er geen meer. En nu is er ook al geen vis meer…’, zegt Andrés, vertegenwoordiger van de Uru’s in het departement Oruro. ‘Aymara’s hebben quinoa, wij hebben noch grond noch vis; we krijgen alleen maar meer mijnbouw (in provincie Poopó)’, vult Rofino aan, president van de ‘Nación Originaria de los Urus’. ‘Evo (Morales, president van Bolivia) at zelf ooit vis uit dit meer. Hoe kan hij ons zo vergeten? Hoe moeten we nu overleven?’

Is er dan werkelijk niets meer van leven in het meer? ‘Weinig’, zucht Valerio Rojas, uit Untavi. ‘We moeten zoeken, en geluk hebben. We vissen telkens 1 of 2 nachten aan een stuk door, en kunnen thuiskomen met ofwel 10 vissen (Pejerrey of Kachari) ofwel 10 kilo vis, niemand die het kan voorspellen.’ De vangst wordt verkocht aan een gemiddelde prijs van 20 bolivianos per kilo (iets meer dan 2,5euro). Als de familie geluk heeft en de vangst groot genoeg is, kunnen ze zelf ook wat eten. ‘Maar we willen de studies van onze 5 kinderen kunnen betalen, dus de verkoop krijgt voorrang’.

Papieren verantwoordelijkheden

 

Is er dan geen enkele instelling die zich om het voortbestaan van het meer en –belangrijker- de mensen die er van afhankelijk zijn, bekommeren, hoor ik u denken? Op papier wel. En veel. Zo bestaat het programma Cuenca Poopó (een samenwerkingsverband tussen de Boliviaanse staat, het departement Oruro en de Europese Unie) ter conservatie van het Poopó-bekken. Het Poopó-meer werd in 2002 ook uitgeroepen tot ‘sitio Ramsar’ in de internationale Conventie voor het beschermen van kritieke wetlands-ecosystemen in de wereld. Het meer staat dus zelfs in internationale (papieren) verdragen onder bescherming.

Bovendien is in augustus 2014, amper 3 maanden voor de ramp nog een nationaal ‘Compendio Normativo de la Madre Tierra’ uitgegeven door de Boliviaanse staat. Het compendium bevat een resem normen om in een harmonische en evenwichtige relatie te leven met ‘Madre Tierra’, omschreven in de introductie als ‘onze primaire gedeelde verantwoordelijkheid’. En alsof dat nog niet genoeg is werd na de ramp in november 2014 in het departement Oruro een wet uitgevaardigd die Lago Poopó uitroept als ‘Zona Departamental de Emergencia y Desastre’.

Als al deze instellingen hun verantwoordelijkheden zouden opnemen en hun papieren beloftes ook in daden zouden omzetten, dan zouden de getroffen gemeenschappen onder de voet moeten gelopen worden met aanboden van structurele ondersteuning en hulp. Of beter nog, dan zou de ramp wellicht nooit hebben plaatsgevonden.

Hoe moet het verder?  

 

‘De internationale wereld daarbuiten moet iets doen, want hier gebeurt er niets.’ 

 

Moeten we het meer en zijn mensen dus maar beter opgeven? Dat is wel het laatste waar CEPA – die al jarenlang helpt met het ondersteunen en versterken van gemeenschappen in de regio – aan denkt. Als de autoriteiten niets doen, dan nemen we zelf maar de touwtjes in handen, zo luidt het. En dus werd er vergaderd, werd een coördinatie van 11 vissers-coöperatieven opgericht (die nu nog in zijn startblokken staat, maar waarin zowel Aymara’s als Uru’s vertegenwoordigd zijn) en werd er georganiseerd: In april staat een grote conferentie gepland, waarop zelfs Evo Morales zal worden uitgenodigd. Doel:  Het uitroepen van het meer tot nationaal patrimonium van Bolivia & het opstellen van een concrete agenda met haalbare doelstellingen in de nabije toekomst voor het redden van het meer en het ondersteunen van de getroffen bevolkingen.

De conferentie zal voorafgegaan worden door 3 dagen van bijeenkomsten tussen departementale, nationale EN internationale instellingen, om alle onderzoeken die ooit in en rond het meer zijn uitgevoerd te bundelen en te presenteren op de conferentie in april.

Maar hoe aan dit alles te beginnen zonder eerst gehoor te geven aan de getroffen gemeenschappen zelf, die zich helemaal onderaan de ladder van macht en geld bevinden, en tot nu toe flink genegeerd werden? CEPA heeft daarom volgende week een ‘conversatorio’ gepland. De verschillende getroffen gemeenschappen zijn uitgenodigd om die dag hun ervaringen – zowel historisch, socio-cultureel, economisch als ecologisch – te delen en hun aanklachten en eisen duidelijk te stellen; wat de basis van alle verdere (onder)handelingen zou moeten (en hopelijk zal!) worden.

‘De internationale wereld daarbuiten moet iets doen, want hier gebeurt er niets’, zo wenst Valerio Rojas. Laat ons hopen dat met alle geplande activiteiten in de komende maanden aan zijn wens gehoor wordt gegeven.

En dat dit bericht alvast een eerste aanzet mag zijn…

Artikel door Lien Vermeersch

Klimaatverandering en mijnbouwvervuiling veroorzaken milieuramp in het Poopó meer, Bolivia

In het hart van de Boliviaanse altiplano wordt het Poopó meer reeds decennia lang bedreigd door uitdroging, verzilting en vervuiling. Het meer wordt beschermd door de internationale RAMSAR conventie voor watergebieden en vormt voor vele inwoners van de regio Oruro de voornaamste bron van inkomsten en (over)leven.

De aantasting van het meer neemt de laatste tijd steeds extremere vormen aan. Op 18 november 2014 strandden 30 miljoen vissen aan op de noordwestelijke oever van het meer. Over een afstand van tientallen kilometers liggen hopen dode inheemse Karachi visjes en in jaren 1960 geïntroduceerde pejerreyes (koornaarvissen) te rotten. Bovendien lieten naar schatting een 600-tal wilde watervogels het leven.

De directe oorzaak zou een opstoot van windvlagen tot 70 km per uur geweest zijn, waardoor de vissen op de oever van het meer geworpen werden. Gilberto Pauwels, directeur van CEPA, suggereert verschillende mogelijkheden voor de dood van de aangespoelde vissen: “Hebben de winden het vervuilde slib van het ondiepe water doen opdwarrelen en hebben ze zo het zoute water voor de vissen totaal onleefbaar gemaakt. Stierven de vogels bij gebrek aan zoet drinkwater?  Zorgde de ongewone warmte niet alleen voor buitengewone verdamping, maar ook voor de aanwezigheid van giftige algen?” Zijn suggesties wijzen op een fundamentelere oorzaak. De klimaatverandering doet het waterpeil jaarlijks afnemen.

Ondertussen wordt de belangrijkste toevoer van het meer, de Desaguadero rivier, als open riool gebruikt voor het afvalwater van de tientallen mijnbouwoperaties in de regio. Droogte en vervuiling zorgen voor een gebrek aan zuurstof, een hoog zoutgehalte en een concentratie van zware metalen en toxische stoffen in het water. De eens zo rijke vispopulatie van het meer is op sterven na dood.

Het is niet de eerste keer dat zich dergelijke vis- en vogelsterfte voordoet, en alles wijst er op dat het ook niet de laatste keer zal zijn. Lokale vissers vertellen dat hen in 1994 een gelijkaardige ramp overviel en het vijf jaar geduurd heeft voordat het meer zich herstelde. In 2008 stierven honderdduizenden vissen in het Uru Uru meer, maar toen werd geen gevolg gegeven aan het voorval. Deze keer gaat het om een verstoring van veel grotere schaal.

Voor de lokale bevolking betekent de milieuramp ook een economische ramp die in de eerste plaats het dorpje Untavi (Toledo) en de plaatselijke visserscoöperaties treft. Maar ook voor verder afgelegen kustdorpen is de situatie catastrofaal. Aan de oostkust leeft de historisch sterk gediscrimineerde Uru bevolking die nog meer dan andere kustdorpen afhankelijk is van visvangst en jacht op watervogels.

Nadat CEPA en CORIDUP aan de alarmbel trokken, sturen 6 verschillende ministeries een technische ploeg om de milieuramp te onderzoeken. Het leger wordt ingezet om de dieren op te ruimen en te verbranden. Vanwege de overheid zal een hulpprogramma opgestart worden voor de direct getroffen bevolking. Ondertussen bleef de bevolking meer dan een maand in het ongewisse; de lokale overheden blonken uit in afwezigheid. De meest verontrustende afwezige is die van een duurzaam en alert milieubeleid dat de klimaatverandering serieus neemt, daadwerkelijk optreedt tegen de verontreinigende praktijken van mijnbouwbedrijven en direct ingrijpt bij acute rampen. Hoe langer een effectief beleid achterwege blijft, hoe kwetsbaarder de overlevingskansen voor Oruro’s internationaal beschermde meren, flora en fauna en de leefbaarheid in haar vissersgemeenschappen.

Chiwanku no. 909, 19 december 2014. “A un mes del desastre natural en el lago Poopó.”

http://cepaoruro.org/index.php?option=com_content&view=article&id=1191:no909-a-un-mes-del-desastre-natural-en-el-lago-poopo-191214&catid=10:chiwanku&Itemid=33

Chiwanku no. 910, 22 december 2014. “Cambio Climático y Minería: alrededor de 30 millones de peces agonizaron y murieron en el lago Poopó.”

http://cepaoruro.org/index.php?option=com_content&view=article&id=1192:no910-cambio-climatico-y-mineria-alrededor-de-30-millones-de-peces-agonizaron-y-murieron-en-el-lago-poopo-22-12-14&catid=10:chiwanku&Itemid=33

Auteur: Hanne Cottyn

Nieuwe Boliviaanse mijnwet lokt controverse uit

Eind maart werd een nieuwe mijnwet door het Boliviaans parlement goedgekeurd, die degene uit 1997 vervangt. Deze voorgaande wet was reeds sterk neoliberaal gekleurd en de nieuwe wet toont absoluut geen kentering op dat vlak. In tegendeel, op verregaande wijze wordt het privatiseringsbeleid voortgezet. Dit resulteert in een wet die gedirigeerd lijkt door mijncoöperatieven en private bedrijven. De wet lokte verrassend genoeg heel wat protest uit bij de mijncoöperaties zelf, die protesteerden tegen het wijzigen van twee artikels. Het protest ontspoorde en door schermutselingen tussen politie en coöperativisten, vielen er twee doden aan de kant van de mijnwerkers, waarna de regering besliste om de wet te herbekijken. De stemming van het nieuwe wetsvoorstel vond tot op heden niet plaats.

De mijnwet in een notendop

De nieuwe mijnwet kwam uiteraard niet uit de lucht vallen. De wet is de finale versie van diverse ‘projecten’ die de afgelopen jaren  reeds door actores mineros en de overheid overeengekomen werden. Hoewel mijnbouw de belangrijkste bron van conflict is in de Andesregio[1], werden lokale inheemse gemeenschappen, noch andere instellingen, hierbij geconsulteerd. De wet lokte de nodige kritieken uit bij sociale bewegingen en grassroot-organisaties, om diverse redenen.

  • Doorgedreven privatisering van ontginning natuurlijke grondstoffen

De twee voornaamste kritieken, volgens CEDIB (Centro de Documentación e Información de Bolivia), zijn het ongrondwettelijke karakter van de wet en het voortzetten van doorgedreven privatisering. Grondwettelijk gezien behoren natuurlijke grondstoffen de Boliviaanse bevolking toe en is de staat verantwoordelijk voor het beheer ervan. In vele artikels van de mijnwet blijkt echter dat de staat het beheer van grondstoffen de facto overlaat aan de mijncoöperatieven. Coöperatieven worden in de wet omschreven als “sociale en zelfvoorzienende instellingen zonder winstoogmerk” die zo goed als vrijgesteld zijn van het betalen van taksen. Bovendien dragen de coöperatieven haast geen verantwoordelijkheid om vervuiling binnen te perken te houden en worden ze nauwelijks gebonden aan arbeidsvoorwaarden. In werkelijkheid sluiten deze coöperaties vaak contracten met de private sector, meestal buitenlandse bedrijven, om hun ontgonnen materialen aan te verkopen. Een ideale situatie voor deze bedrijven, omdat zij op deze manier hun mineralen kunnen kopen, zonder ook maar iets van taksen te betalen aan de Boliviaanse staat of de verantwoordelijkheid te dragen voor de vervuilingsproblemen. De coöperatieven kunnen dankzij de wet gemakkelijk nieuwe concessies bekomen, zonder dat dit nog door het parlement goedgekeurd moet worden. De rechten van mijncoöperaties reiken bovendien nog veel verder. In de nieuwe wet krijgen coöperaties alle rechten op het gebruik van natuurlijke grondstoffen, zelfs buiten de grenzen van de eigen concessie. Dit wil zeggen dat in het geval van een conflict, bijvoorbeeld over het gebruik van een waterbron, de mijncoöperatie per definitie in het gelijk gesteld zal worden.

  • Zwakke milieubescherming

Verdere kritiek op de wet volgt op het milieuluik dat nagenoeg afwezig is. Mijnondernemingen zijn vrij om afval te lozen in rivieren en om bodems te vervuilen zonder hiervoor een compensatie te moeten betalen. Mijnactiviteiten kunnen probleemloos in beschermde natuurgebieden plaatsvinden, zonder dat de lokale bevolking geconsulteerd hoeft te worden. Bovendien werd beslist dat niet langer het Ministerie van Milieuaangelegenheden verantwoordelijk is voor het uitvoeren van milieu-inspecties. Vanaf nu neemt het Ministerie van Mijnbouw deze taak op zich, een ministerie dat overduidelijk meer interesse heeft in het stimuleren van mijnactiviteit.

Verzet van mijnwerkers tegen de wet paralyseert het land

Ondanks het feit de mijnwerkers zwaar hun stempel op de hele wet drukten, lokte de publicatie ervan toch woedende reacties uit bij de coöperatieven. Het protest kwam als gevolg op het feit dat artikel 151 op de valreep gewijzigd werd in het parlement. Dit is één van de artikels die het mijncoöperaties mogelijk maakt om contracten af te sluiten met (buitenlandse) private instellingen. Op die manier kunnen privé-bedrijven mineralen opkopen van mijncoöperaties, zonder hierbij iets van de sociale verantwoordelijkheid te dragen ten opzichte van arbeiders en omwonenden, noch kunnen ze verantwoordelijk gesteld worden voor milieuschade. Het gevolg daarvan is dat de mijnbouw haast geen inkomsten voor de staat genereert. In het parlement werd daarom beslist dit artikel te veranderen.

Als protest op deze wijziging, kwamen meer dan 15000 cooperativistas, gewapend met dynamiet, de straat op en blokkeerden ze de belangrijkste wegen in het hele land. Geweld bij deze bloqueos leidde tot twee doden (langs mijnwerkerskant) en honderden gewonden. Als reactie op de zware protesten van coöperativisten werd de wet – die nog moest goedgekeurd worden door de senaat – teruggetrokken. Momenteel voeren de coöperativisten gesprekken met de overheid om tot een compromis te komen. Wat het compromis zal zijn betreffende dit artikel, valt nog af te wachten.

Intussen heerst bij sociale organisaties een gevoel van pessimisme. Of het befaamde artikel 151 al dan niet gewijzigd wordt, zal volgens CEDIB niet veel veranderen. Behalve dit artikel blijven er voldoende andere artikels overeind die de mogelijkheid tot het sluiten van contracten met privé-bedrijven garanderen. Het feit dat mijncoöperaties (en private bedrijven) een wet zo naar hun hand kunnen zetten, doet vraagtekens rijzen bij het democratische gehalte ervan. Er heerst het gevoel dat enkel een massale mobilisatie het tij misschien kan doen keren, maar de kans is klein dat zo’n mobilisatie nog kan plaatsvinden, voor de tweede stemming doorgaat. Het recht van de economisch sterkste, lijkt het te halen.

 


[1]Deze conflicten gaan in het algemeen over het innemen van gronden door mijnbouw, het verbruik van water en het vervuilen van bodem, ondergronds- en bovengronds water, wat het uitvoeren van traditionele economische activiteiten zoals veeteelt, visserij en landbouw, bemoeilijkt.

 

Auteur: Marthe Janssens

Kori Chaca in sluitingsfase

Kori Chaca is officieel in zijn fase van sluiting getreden. Deze fase duurt nog zo’n 3-tal jaar en uiteraard rijzen er veel vragen over wat de toekomstplannen zijn omtrent deze site.

Op zich komt deze sluitingsfase niet uit de lucht vallen, het aanvankelijke plan van Inti Raymi was om de goudmijn, die actief werd in 2005, voor 6 jaar te exploiteren. Wat wel een verrassing is, is dat het bedrijf deze fase onaangekondigd startte. Dat het zover is, staat vast want de ‘pit’ – die vermoedelijk meer dan 130m diep is – is reeds tot aan de rand gevuld met water, wat verdere exploitatie onmogelijk maakt. Het water om de pit te vullen haalden ze uit de Desaguadero-rivier, die vlakbij de site loopt. Daarvoor werd een kanaal gegraven van de rivier tot de put. Uiteraard is dit niet zonder gevolgen want verder stroomafwaarts ondervinden enkele comunidades een tekort aan water.

Verontrustend is dat er geen inspectie plaats vond vooraleer de mijnpit gevuld werd, wat wettelijk wel voorgeschreven staat en wat wel gebeurde bij Inti Raymi’s vorige mijnsite Kori Kollo (eveneens dichtbij de stad Oruro). Vermoedelijk is dit een weluitgedachte zet van Inti Raymi want op die manier “wast” de site zich letterlijk schoon. Door het gebruik van zo’n gigantische hoeveelheid water wordt het niet enkel onmogelijk om testen te nemen in de ‘tajo’, ook watermonsters om vervuiling te meten zullen het werkelijke resultaat beïnvloeden.

Intussen voerden CEPA en CORIDUP reeds een inspectie uit, in aanwezigheid van de lokale autoriteiten, die evenmin werden ingelicht over Inti Raymi’s plannen om de put te vullen. Zij mochten enkel inspecties uitvoeren buiten het ‘privéterrein’ (waar de exploitatie en ontginning effectief plaatsvinden) van Inti Raymi. Daar konden ze vaststellen dat de evaporatiemeren (waar het grond- en oppervlaktewater dat in de put komt te staat permanent naartoe gepompt wordt; water met hoge zoutwaarden) 30centimeter boven het toegelaten niveau stond. Aangezien het regenseizoen is, staat het ‘natuurlijk’ water letterlijk tot aan de rand van deze evaporatiemeren. Het feit dat het waterpeil de voorgeschreven norm overschrijdt, wijst op het feit dat er reeds veel zout water uit de evaporatiemeren ontsnapt is en zich vermengde met de natuurlijke waters, met alle gevolgen van dien. Verder laken de bermen van deze evaporatiemeren niet alleen aan een geomembraan (dat infiltratie van dit mijnwater moet verhinderen), ook werden er breuken in deze vastgesteld (die ook op foto’s van bovenaf te zien zijn), wat de infiltratie van het mijnwater met de daarnaast liggende rivier compleet maakt.

Wat de toekomst betreft blijven er nog heel wat vraagtekens. Wat er met de ± 230 actieve mijnwerkers moet gebeuren is verre van duidelijk, allicht zullen zij het werk willen verder zetten. Het officiële discours van Inti Raymi is dat alle mijnactiviteiten zullen gestopt worden (voorlopig gaan ze nog even door me het verder ontginnen van goud uit de reeds bestaande uitloogplatformen). Er gaan echter speculaties de ronde dat er plannen zijn om een nabij liggende berg van zijn goudvoorraad te beroven – een sacrale berg waarop een groot kerkhof gebouwd is – maar momenteel kan daarover nog niets bevestigd worden.

Auteur: Emma Timmerman

Milieurapport Kori Kollo goudmijn (Oruro, Bolivia): Prangende vragen en teleurstellende antwoorden

De stad Oruro (Bolivia) is al een mijnbouwstad sinds haar ontstaan in 1606. Dat laat zijn sporen na. Aan het begin van de 21ste eeuw zijn de recentste sporen afkomstig van de Amerikaanse multinational Newmont Mining die er tot 2009 aandeelhouder was van 2 open pit mijnen. In één van die mijnen, de Kori Kollo mijn, op 45km van de stad Oruro, werd goud ontgonnen tussen 1982 en 2003. Als respons op de jarenlange druk van de lokale plattelandsgemeenschappen, werd in 2009 een milieu-audit aangevat. Een primeur in Bolivia! Het gaat om de eerste audit op een mijn in sluitingsfase en dus een cruciaal precedent voor alle mijnen die in de toekomst gesloten zouden worden. Ook in het kader van het huidige proces om de mijnbouwwetgeving te herschrijven kan deze audit een belangrijke rol spelen.

Na heel wat vertragingen en tussentijdse kritische doorlichtingen door de lokale partners van CATAPA (CEPA en CORIDUP), werd begin september van dit jaar het onderzoek naar de graad, de oorzaken en ecologische (water, bodem, flora en fauna), medische, socio-economische en culturele gevolgen van vervuiling in de regio rond de mijn eindelijk afgerond. De hoop te worden beloond voor het lange wachten bleek ijdel. De vragen die zich al die jaren hebben opgestapeld blijven onbeantwoord; de resultaten van het eindrapport roepen zelfs nog meer vragen op.

Het eindrapport werd onder de loep genomen door CEPA en CORIDUP en hun internationale partners, waaronder Catapa, alsook door de lokale stads- en plattelandsbevolking en ingenieurs van de universiteit van Oruro. Al snel bleek dat de kwaliteit van het rapport ondermaats was, de analyse oppervlakkig en de conclusies teleurstellend, want grotendeels onbruikbaar. “Een zwakke thesis” zoals een ingenieur van de universiteit van Oruro het verwoordde; “onaanvaardbaar” zoals de meeste plattelandsbewoners het stellen. Om te vermijden dat alle ettelijke dollars die dit onderzoek heeft gekost tot niets hebben gediend en de getroffen gemeenschappen in de kou zouden blijven staan, gaat CORIDUP over tot het mobiliseren van haar mensen. In eerste plaats eisen ze een antwoord van de regering, die tot nu toe de lippen opvallend stijf op elkaar houdt. Daarnaast is het -eindelijk- tijd geworden dat de gemeenschappen in de regio van Kori Kollo -overigens een internationaal beschermd gebied voor watervogels- hun recht op compensatie kunnen laten gelden. Door de exploitatie van de mijn (waar o.a. uiterst giftige cyanide aan te pas komt) zagen zij hun uitzichten op “vooruitgang” allesbehalve zagen stijgen. Integendeel, ze kregen vooral extra zorgen door de vergiftiging van hun vee en de vervuiling van de omgeving en van het water in het bijzonder.

Samen met CEPA, CORIDUP en hun lokale, nationale en internationale partners schraagt CATAPA zich achter de getroffen bevolking en ondersteunt hun eis op een officiële verklaring vanuit de betrokken ministeries en president Morales en op een uitgewerkt en duurzaam regionaal programma dat effectief bijdraagt tot het remediëren  van de ecologische en socio-economische impact van jarenlange grootschalige mijnbouw en het aanreiken van alternatieven voor een duurzame toekomst.

Meer Spaanstalige verslaggeving over de milieu-audit en de resultaten van het eindrapport vind je terug in de Chiwanku, het nieuwsbuletin van CEPA:

CHIWANKU – No. 766: “EL SILENCIO TAMBIEN ES COMPLICIDAD” (06-11-12)

http://www.cepaoruro.org/index.php?option=com_content&view=article&id=97…

CHIWANKU – No. 765: “Manifiesto VI Congreso de líderes ambientales” (28-10-2012)

http://www.cepaoruro.org/index.php?option=com_content&view=article&id=97…

CHIWANKU – No. 758: Desilusión y decepción de las comunidades después de conocer los resultados de la  Auditoría Ambiental al proyecto “Kori Kollo””

http://www.cepaoruro.org/index.php?option=com_content&view=article&id=95…

Engelstalige verslaggeving vind je terug op:

OOKSA NEWS, Bolivian Environmentalists Warn of Double Water Loss From Mining” (24-10-2012)

http://www.ooskanews.com/daily-water-briefing/bolivian-environmentalists…

Een engelse vertaling van de Chiwanku no. 766 kan je hieronder lezen (vertaald door Chenoa Stock, UMAVIDA, U.S.A.):

SILENCE IS ALSO COMPLICITY 

On September 7th, 2012, the Auditing Company, PCA Auditing Engineers, presented the ‘report’ of the environmental audit’s third phase, carried out on the Mining Company, Inti Raymi, and its Kori Kollo mining operation, belonging to the transnational company, Newmont.

It is without doubt, the first experience of an Environmental Audit of a mining project whose open pit mining operation was carried out for approximately 25 years, principally exploiting gold and other minerals which are inherent, in a gold mining deposit. The technology used in this mining operation was that with a base of cyanide leaching, a highly toxic (poisonous) chemical component. We are speaking of one of the biggest mining operations that Oruro has had in the  last 50 years and whose investment, if we can consider it an investment, would have been approximately $350 million.

However, the communities affected by the mining united through CORIDUP, saying that they would like to leave aside, for the moment, the supposed benefits that were granted for work sources to a determined contingent that was not precisely for workers from Oruro. We also would like to set aside the issue of royalties for Oruro. We do not know how many benefits were received from this mining operation for Oruro and the country. (Who knows how much gold they took from Oruro?) It does not exist in our knowledge an institution and/or a grassroot organization who knows with certainty how many benefits the above mentioned Oruro mining project received. The certain thing is that when the mining company arrived our communities there were POOR; now that it has gone, the communities remain there, and remain poor. We live in a determined state, which has instances and responsible authorities who should have explained and clarified to Oruro these issues and those of other mining operations.

Nevertheless, that which does interest us is that for these past 20-25 years our lands do not produce as before (the salinity consumes us) and our waters are no longer fresh or apt for animal, or worse, human consumption. So the fight, which we undertook 10 years ago, to have an Environmental Audit is aimed to clarify and know that which has happened with the nature that surrounds us, that which has happened with our lands, or the habítat, which involves the integral life of all the basin of the Uru-Uru and Poopó Lakes.

Here we have to say if the issue does or does not have importance for Oruro. One fact that is not in discussion is that of the affected communities. It is a question of life or death – of life or migration.

As we said in the beginning, the report was sent September 7th, 2012. That is to say, it is sufficient time for our parlimentarians to say “This is my mouth” (Spanish phrase, meaning “I should use my voice”.) That is, to confront the Environmental Audit problems with total responsibility by making it technically comprehensible and also making the affected communities and the entirety of Oruro understand that if that which was carried out by the auditing company was or was not an Environmental Audit. It should be clearly established that the principal duty of a parlimentarian is to oversee and investigate.

Since the date of the report, CORIDUP has been supporting that the Environmental Audit was not the audit for which we had hoped. NOBODY IS TELLING US WHAT HAS HAPPENED WITH THE USE OF THOUSANDS AND THOUSANDS OF TONS OF CYANIDE in the Kori Kollo mining operation in the many years of its mining exploitation. Except for some, the involved municipalities are quiet despite the fact that Law 2028 establishes their responsibilities and despite the fact that they had the above mentioned report in their power the following day of its presentation.

On one hand, only the Environmental Commission of the Oruro State Legislative Assembly had demonstrated at least some will to clarify this issue. It was not done sufficiently, but at least they understood that the problem should be debated by all Oruro sectors. Where will the silence lead us?

Certainly the issue is eminently technical. So we turned to the Technical University of Oruro (UTO), who also received the above mentioned report with the hope that they could guide the institutionality of Oruro on these issues so excruciating and urgent.

Our Palimentarian has had in his power the “Environmental Audit Report” for a lot of time now and has only kept silent. The University, a dedicated entity to science, having the best opportunity to scientifically demonstrate if there was contamination or not, has also kept silent. Many ‘environmentalists’ of Oruro, who know that on September 7th the ‘report’ was sent, have also kept silent. And like this, in Oruro, it seems that silence is like complicity.

Clemente Paco Huanca
Departamental Coordinator – LIDEMA – CEPA

Auteur: Hanne Cottyn

“Een magere vangst dit jaar”

“Een magere vangst dit jaar”

“Gisterennacht  haalde ik maar 2 kilogram vis op … ” vertelt Felix Quiroz, “… net genoeg om mijn familie eten te geven. Ik moet deze nacht toch zeker 20 kilo proberen binnenhalen.” Don Felix Quiroz is al meer dan 20 jaar visser op het Uru Uru meer, dat elk jaar  tussen maart en juli opduikt ten zuiden van het centrum van de Stad Oruro, en ziet de visvangst elk jaar minderen. De klimaatsverandering, de vervuiling door de mijnbouw in de streek, en zeker het gebrekkige rioleringssysteem en zwakke afvalbeleid van de stad Oruro maken het hem en zijn compañeros moeilijk.

Klimaatsveranderingen

Het Uru Uru meer ligt op slechts enkele kilometers ten zuiden van het stadscentrum van Oruro, en heeft nu een oppervlakte van ongeveer 200 vierkante kilometer. Naargelang de duur van het regenseizoen en de hoeveelheid neerslag verschilt de grote en de diepte van het meer jaar per jaar. Meer dan de helft van het jaar staat het zelfs kurkdroog. Don Felix ziet de oppervlakte van het meer alleszins elk jaar verkleinen. “Ook hier doet het klimaat echt raar de laatste jaren, waardoor het meer sterker uitdroogt en de bodem verzout, wat de visvangst zeker niet ten goede komt. Maar de vervuiling van het meer door de mens is eigenlijk een nog veel groter probleem.” Die vervuiling kent verschillende oorzaken en mogelijke schuldigen, maar stroomt vanuit de stadskant het meer wel grotendeels binnen via één enkele rivier. De Río Tajarete.

Het is ongetwijfeld de vuilste stroom ‘water’ die ik in mijn leven al gezien heb. Het water wijzigt om de paar honderd meter van kleur. Geen schakeringen van blauw, maar eerder van groen, over bruin naar zwart. De geur die agressief opstijgt langs de oevers is niet te harden. “Tien jaar geleden gingen de bewoners van de stad zichzelf of hun kleren nochtans nog wassen in die rivier.”, verklaart een bewoner. “Ik kan mij zelfs herinneren dat je in het heldere water veel kleine visjes zag.” Het lijkt nu absoluut ondenkbaar.

La mina San José

De Río Tajarete ‘ontspringt’ in het noorden van de stad, in de heuvels die uitkijken op de San José wijk. Eigenlijk is het een soort natuurlijke stroom die verbreed en verlengd werd om het regenwater van de heuvels naar het Uru-Uru meer te leiden. En zo loopt dit stroompje – soms ondergronds – dwars door de stad Oruro en – dicht bij zijn bron – ook langs de San José mijn. Deze stadsmijn exploiteert tin en zilver. Oorspronkelijk aan de rand van Oruro, maar door de groei van de stad nu eigenlijk bijna midden in het stadscentrum. De mijn wordt uitgebaat door cooperatieven verenigd onder de Boliviaanse firma COMIBOL (Corporación Minera de Bolivia), die op z’n minst een aandeel heeft in de vervuiling van de Río Tajarete en de meren waarin die uitmondt. Het mijnbedrijf loost namelijk zijn onbehandelde zure afvalwater – dit jaar nog werd meer dan eens een pH van minder dan 2 opgemeten – via een speciaal daarvoor aangelegd kanaal in de Tajarete.

En dan zijn er nog de bewoners en regering van Oruro zelf.

Rioolwater, vuilnis en een falende waterzuiveringsinstallatie

Een stad als Oruro met ongeveer 270.000 inwoners produceert afval en afvalwater. Dat is hier niet anders dan in andere steden. Het probleem bij deze stad ligt erin dat door een gebrekkig afvalbeleid, en een falende waterzuiveringsinstallatie zowel het rioolwater als een groot deel van het (huis)afval ook in diezelfde Río Tajarete terechtkomen.

Oruro groeit de laatste jaren gestaag in bevolkingsaantal en breidt dus ook in omvang nog steeds uit. Omdat er eigenlijk bijna geen sprake is van ruimtelijke ordening en een degelijke regelgeving bouwen de nieuwe inwoners er maar op los. Bij het binnenrijden van de stad schieten de half afgewerkte huisjes als paddestoelen uit de grond. Nieuwe wijken en gemeenschappen vormden zich spontaan en ongecontroleerd aan de rand van de stad, en zo ook aan de oevers van de Tajarete. Vuilnisophaling is in deze wijken bijna onbestaande, vuilbakken zie je er al helemaal niet, en van preventiecampagnes horen ze het hier donderen in Keulen. De rivier is op sommige plaatsen letterlijk een stort.

Gelukkig is er een riolering en sedert 2004 ook een waterzuiveringsinstallatie die het rioolwater zuivert vooraleer ook dit in het Uru Uru meer terechtkomt. Alhoewel. De pompen van de installatie liggen sedert datzelfde jaar al meer stil dan dat ze effectief werken. Een officiële inspectie in februari van dit jaar toonde aan de de installatie inderdaad helemaal niet functioneerde, en dat het rioolwater om die reden werd afgeleid naar de Río Tajarete.

Zuur mijnwater, afval én het rioolwater van één van de grootste steden van Oruro  stromen via de Tajarete dus zomaar in het voor de visvangst zo belangrijke Uru Uru meer. “Het meer door een spoorweg in twee gesplitst en omwille van de vervuiling is het in het oostelijke deel van het meer is het daarom zelfs al enkele jaren verboden om te vissen.”, vertelt Felix ons tijdens een rondvaart op het westelijke deel.

Felix Quiroz meldt ons dat hij dit jaar de jaarlijks georganiseerde snelheidswedstrijd met peddel won en roeit ons daarna fier en behendig via enkele rietvelden naar ‘zijn’ deel van het meer. Hier mag hij alleen zijn netten plaatsen. Elke visser zijn deel van de magere opbrengst die het meer nog te bieden heeft.

Felix is naast visser ook gids op het Uru Uru meer, en dat is hij  graag. Maar meer nog hoopt hij dat de vervuiling nog te stoppen is en dat er beter tijden komen voor zijn zoon die al klaarstaat om hem op te volgen.

Auteur: Mathiasm

Reportage: Lithium, een andere weg mogelijk voor Bolivia?

Reportage: Lithium, een andere weg mogelijk voor Bolivia?

Greet Brauwers en Raf Custers maakten samen een reportage over de rol van lithium in de toekomstplannen van Bolivia binnen een door multinationals gedomineerde wereld. Biedt dit experiment mogelijkheden voor een hertekening van de machtsrelaties die grootschalige mijnbouw (steeds meer) tekenen?  Meer inzicht in de kwestie vind je in de publicatie op MO* “De pekelzonde van Morales” en op De Wereld Morgen “Lithium, een vloek of een zegen voor Bolivia”.

De pekelzonde van Morales

Bolivia

De helft van de wereldvoorraad lithium zit in het grote zoutmeer van Uyuni in Zuid-Bolivia. De grondstof wordt onder meer gebruikt in herlaadbare batterijen voor laptops en elektrische auto’s. In plaats van het lithium door buitenlandse firma’s te laten ontginnen, houdt de Boliviaanse staat het proces in eigen handen. Een ongezien experiment van president Morales, succes niet gegarandeerd.

‘Komen jullie voor òns lithium?’, grinnikt Samuel Yankue van de boerenvakbond Frutcas. Dat komt goed uit. Samuel haalt drie proefbuisjes uit een lade van zijn bureau en houdt ze demonstratief voor onze neus. In één buisje zit lithium-carbonaat, in het tweede kaliumchloride, in het derde boorzuur. In de rug gedekt door een portret van Evo Morales straalt de jonge boerenleider het herwonnen zelfvertrouwen van de Boliviaanse inheemsen uit. De boodschap komt aan: jullie in het Westen hebben lithium nodig, wij hebben het bij de hand.We treffen Samuel in het hoofdkwartier van Frutcas in het woestijnstadje Uyuni. Landbouw is van weinig tel in de streek, de grond en het klimaat zijn te schraal. Maar al organiseert Frutcas hoofdzakelijk keuterboeren die quinoa of lama’s telen, de bond heeft een militant verleden en staat hier sterk. Wie Frutcas tegen heeft, krijgt miserie.Uyuni leeft hoofdzakelijk van toerisme. Trekkers uit de hele wereld komen de Salar de Uyni bezoeken, het zoutmeer van maar liefst 10.000 vierkante kilometer. Vroeger trokken er zoutkaravanen over de zoutkorst van het meer, nu maken jeeps er uitstappen naar het unieke cactusseneiland midden in het meer. Het is al lang bekend dat het zoutmeer rijk is aan mineralen en zouten voor de industrie. Er kan kaliumchloride worden uitgehaald, een grondstof voor kunstmest. Maar vooral lithium wordt een rage. Lithium wordt verwerkt in glas, keramiek, medicijnen (Kurt Cobain’s Lithium!) én herlaadbare batterijen –intussen goed voor twintig procent. Nu de autoconstructeurs overschakelen naar elektrische voertuigen, zou de vraag naar lithium de komende jaren exploderen. Dan staat Bolivia sterk. Want de helft van alle wereldvoorraden zit in het zoutmeer van Uyuni.Chili en Argentinië voeren de lijst van de producenten aan. Bolivia produceert nog geen lithium maar daar komt nu snel verandering in. Over een half jaar begint Bolivia zijn voorraden te exploiteren op semi-industriële schaal. Het project is Cien por Ciento Estatal, de Boliviaanse staat houdt het project voor honderd procent in eigen handen. Met dank aan Frutcas. Had de boerenvakbond er niet aan gesleurd, Bolivia zou nu niet op de lithium-trein kunnen springen.

No yankees

De voorgeschiedenis kende heftige momenten. Francisco Quisbert, een ancien van Frutcas, heeft ze allemaal meegemaakt. Destijds hebben de mensen van Uyuni een Amerikaanse multinational weggejaagd die voor eigen rekening het lithium uit de Salar wilde ontginnen. ‘De Lithium Corporation of America,’ vertelt Francisco, ‘kreeg eind jaren tachtig een lithium-concessie in de Salar. Aan ons was niets gevraagd. En dat erwijl de Salar van ons is. Onze voorouders hebben het gebied ooit afgekocht van de koning van Spanje.’ Bovendien was het zoutmeer in de jaren zeventig uitgeroepen tot Reserva Fiscal of staatsdomein. Met als gevolg dat buitenlandse bedrijven er geen uitbating konden bezitten. Lithco kreeg alsnog een concessie van een gewillige regering in La Paz. Maar de bevolking kwam in opstand.‘Vijf eeuwen lang hebben mijnbedrijven het zilver en tin uit Bolivia weggesleept, terwijl Bolivia straatarm bleef’, zegt Francisco Quisbert. ‘We konden niet aanvaarden dat met het lithium van de Salar hetzelfde zou gebeuren.’ Begin 1990 bereikten de marsen, stakingen en blokkades een climax. De president was verplicht het contract met Lithco te annuleren. De Amerikaanse multinational pakte zijn biezen en verkaste naar een zoutmeer in Argentinië. Quisbert: ‘Wij hebben toen beslist dat we onze Salar pas zouden uitbaten als de tijd rijp was.’ Er volgden nog andere volksmobilisaties. Zo werd de Beweging voor het Socialisme (Movimiento al Socialismo, MAS) van Evo Morales groot. De grootste gevechten met opeenvolgende regeringen in La Paz waren gericht tegen de privatiseringen van de natuurlijke rijkdommen. In 2005 won Morales de verkiezingen met een absolute meerderheid. Met zijn eerste bestuursdaad als president pakte Morales –de eerste inheemse president van Latijns-Amerika–de gas- en oliewinning aan, de rijkste sector van het land. ‘Het kan niet,’ zo stelt het beruchte Decreet 28701 van 1 mei 2006, ‘dat een volk wordt beroofd van zijn middelen van bestaan.’ Bolivia verwierf opnieuw de controle over de gas- en petroleumvoorraden, de belangrijkste van Latijns-Amerika na de voorraden van Venezuela. Met het gasdecreet kreeg de schatkist aanzienlijke nieuwe inkomsten.De “nationalisatie” van 2006 was een begin. In het voorjaar van 2008 riep de regering de Recursos Evaporiticos –de verdampingsmaterialen van de Salar de Uyuni– uit tot een strategische troef voor de industrialisatie van Bolivia. In dat dossier ging een Belgisch ingenieur een cruciale rol spelen.

Belgisch expert

Guillaume Roelants komt naar onze eerste ontmoeting met een helm onder de arm. ‘Ik ga er ‘s zondags met de motor op uit’, zegt hij. ‘De omgeving van La Paz is prachtig. Hier vlakbij ligt er nog sneeuw op de toppen. Maar tachtig kilometer naar het oosten kom je in de laagvlakte en wordt het klimaat veel milder.’Roelants kwam in 1981 als coöperant naar Bolivia. Hij werkte eerst in een project met kalkovens en later als kaderlid van de firma Tierra. Die sociale onderneming, collectief geleid door de werknemers, produceert boorzuur in een fabriek op 5000 meter hoogte, tegen de grens met Chili. Roelants woonde lange tijd in de streek en werkte er nauw samen met Frutcas. De boerenleiders zijn stuk voor stuk persoonlijke vrienden.Begin 2008 vroeg de Boliviaanse regering Guillaume Roelants of hij wilde meewerken aan haar lithium-project. Roelants’ expertise met de productie van boorzuur bleek onmisbaar. In mei werd het project officieel gelanceerd, toen president Morales aan de Salar de Uyuni de eerste steen legde van een lithium-pilootfabriek. De president was van meet af aan klaar en duidelijk: dit was een onderneming van de Boliviaanse staat, in uitvoering van het nationalistische programma van de Beweging voor het Socialisme, dat vooropstelde dat Bolivia zich zijn natuurlijke rijkdommen opnieuw moest toe-eigenen. En daarbij bleef het niet. Lithium moest ook de opstap worden naar de industrialisatie van het land. Want, zou Morales later verklaren, ‘we gaan hier zelf batterijen fabriceren en daarna ook elektrische voertuigen’.Guillaume Roelants werkt op de negende verdieping van een kantoorgebouw nabij het Prado, de centrale laan in La Paz. Daar is de Gerencia de Recursos Evaporiticos gehuisvest, een dienst binnen het Mijnwezen van de Boliviaanse staat die moet zorgen dat Bolivia een lithium- en kali-producent wordt. ‘Grondstoffen moet je in eigen land verwerken’, zegt Roelants. ‘Bolivia heeft er niets aan als het ze onverwerkt exporteert.’ Roelants staat achter Morales’ nationalistische project. ‘Al moeten we oplossingen zoeken voor uiterst complexe problemen, we schieten goed op. We hebben intussen acht patenten genomen op technieken die we zelf hebben ontwikkeld.’

Snelle verdamping

Met Francisco Quisbert aan het stuur rijden we vanaf Uyuni naar het westen, kriskras een piste zoekend door de duinen, naast de officiële hoofdweg want die ligt zo ongelijk als maar kan. Fracisco neemt ons mee naar de werf van de pilootfabriek en naar de andere installaties in de Salar.Er rijdt nog een passagier mee, Antonio, een bouwvakker. Hij is midden in de Salar gestationeerd. ‘Drie weken werken,’ zegt Antonio, ‘één week vakantie bij mijn gezin.’ Niet bepaald een benijdenswaardig regime. De wind in de Salar snijdt nijdig. De mannen logeren in containers naast de werf, ver van alle ontspanning. Overdag is het tot vijftien graden maar ‘s nachts kan het kwik tot onder het vriespunt zakken.De studie van de zoutmeren van de Andes is jong. De grote specialist, de Fransman François Risacher, werkt al dertig jaar aan de Salares maar begint nu pas algemene conclusies te trekken. Het zoutmeer van Uyuni is het grootste van heel Latijns-Amerika. De Luikse onderzoeker Eric Pirard deed eind jaren negentig onderzoek aan het tweede zoutmeer in Bolivia, de Salar de Coipasa, die 33De boodschap komt aan: jullie in het Westen hebben lithium nodig, wij hebben het bij de hand. 00 vierkante kilometer meet. Pirard geeft nog altijd advies aan het lithium-team. De onderzoekers weten nu dat de Salares bijzonder complexe systemen van scheikundige elementen en zouten zijn. Ze liggen bovendien op grote hoogte –de Salar de Uyuni op bijna 4000 meter– en tamelijk dicht bij de tropen. Daarom is de verdamping er bijzonder sterk. Het lithium en het boor zijn van vulkanische oorsprong. In het zoutmeer van Uyuni worden ze vanuit vulkanisch gebergte in het Zuiden aangevoerd door de Rio Grande en de Rio Colorado. Waar die rivieren in het meer uitmonden, zijn de lithium-concentraties het grootst. Daarom bouwt Bolivia zijn installaties aan de zuidkant van het meer.De ploeg van Antonio legt vier bekkens aan, samen zestien hectare groot. Bulldozers werpen lange wallen op, met zout als bouwmateriaal. De bekkens zullen aan de binnenkant bedekt worden met waterdichte matten, zodat er niets kan weglekken. Ze zullen gevuld worden met pekel die wordt opgepompt van onder de zoutkorst van het meer. De zoutkorst van de Salar is sterk genoeg om de constructies te dragen. Vervolgens moeten zon en wind hun werk doen en verdampt de pekel. Op de bodem van de bekkens blijft dan bezinksel achter, dat verwerkt zal worden in de pilootfabriek.In het gehucht Llipi Loma, niet ver van het spoorweg-emplacement van Rio Grande, wordt de pilootfabriek opgetrokken. Ze ligt ruggelings tegen een heuvel, beschut voor de strakke wind van de zoutvlakte. Boven op de heuvel wapperen de Boliviaanse vlag en de wiphala, het felgekleurde symbool van de Boliviaanse inheemsen. De ruwbouw van de fabriek is klaar. De komende maanden worden de machines geplaatst en het nieuwe laboratorium ingericht. In mei of juni 2011 zou de productie moeten beginnen, haast een jaar later dan aanvankelijk gepland. In het begin zouden er elke maand 40 ton lithium-carbonaat en 700 tot 1000 ton kaliumchloride moeten worden geproduceerd. Dat worden de voornaamste commerciële producten.

Gletsjers smelten

Op heldere dagen heeft La Paz een schitterend uitzicht op de Illimani-berg met zijn vier besneeuwde toppen. ‘Vroeger ging ik skiën vanuit La Paz’, zegt Oscar Vargas van het lithium-team. ‘Maar dat is er niet meer bij, de sneeuw en de gletsjers smelten.’Het is menens. De gletsjers worden dunner en Bolivia zal voortaan met minder smeltwater uit het hooggebergte moet leven. De klimaatverandering drijft ook president Morales tot actie. Tijdens de Klimaatconferentie van Kopenhagen stelde hij zich erg militant op tegenover de rijke industrielanden. Maar Morales vindt ook dat Bolivia zelf inspanningen moet doen om, zoals hij het uitdrukt, de energiematrix om te keren. Het lithium-project past helemaal in dat opzet.Eind oktober 2010 steekt Morales weer een tandje bij. Hij maakt bekend dat Bolivia de volgende vijf jaar zelf 640 miljoen euro gaat investeren: 140 miljoen euro om zelf lithium-carbonaat te produceren, 210 miljoen euro om kaliumchloride te produceren –telkens met eigen Boliviaanse technologie– en nog eens 290 miljoen euro om in het buitenland toptechnologie te kopen voor de eigen productie van batterijen voor elektrische voertuigen. ‘We willen de markt van de elektrische voertuigen aanzwengelen’, zegt president Morales. ‘Dat is ons engagement voor het klimaat’.‘We kunnen dat nooit alleen’, zegt Alejandro Chavez, prof scheikunde aan de Technische Universiteit van Oruro. Hij stipt aan dat er in de Salar de Uyuni veel meer magnesium zit dan in het grootste Chileense zoutmeer in Atacama. ‘Magnesium van lithium scheiden is ingewikkeld, dat probleem wordt serieus onderschat’, aldus Chavez. Volgens hem heeft de Boliviaanse staat bovendien veel te weinig goede technici in dienst. ‘De goede mensen werken voor de privébedrijven die goed betalen.’ President Morales, die zichzelf een karig loon betaalt en uitvaardigde dat niemand bij de staat meer mag verdienen dan hijzelf, draagt daarvoor mee de verantwoordelijkheid.En we vangen nog meer kritische geluiden op. Na de grote mobilisaties van het verleden krijgt de beweging van president Morales last van minder fraaie reflexen. We horen dat MAS-mandatarissen vriendjes droppen op posten bij de staat. Ze proberen dat ook te doen bij het lithium-team. Lokale MAS-politici steken elkaar stokken in de wielen om projecten van de staat naar hun streek te halen. Zo was er heibel aan de Salar de Coipasa, die nochtans ook met een proefstation aan het nationale lithium-project zal meewerken.Sommige onderzoekers beginnen zich af te vragen of de gulle politiek van president Morales wel vol te houden is. Fernanda Wanderley, sociologe aan de UMSA-universiteit in La Paz: ‘De regering geeft veel geld uit aan sociale en economische programma’s. Ze bekostigt die projecten met de opbrengsten uit de gassector. Maar daar zien we twee zorgwekkende ontwikkelingen. Ten eerste verminderen de reserves zienderogen. Ten tweede vallen de investeringen om nieuwe reserves te zoeken terug. In het ergste scenario zijn de gasreserves over drie-vier jaar op en haalt de regering daar geen inkomsten meer uit.’ Die tendens zou ook het lithium-project kunnen hypothekeren.

Zonder de grote jongens

Moet de regering dan toch maar toegeven aan de druk en multinationale bedrijven –die het geld en de expertise hebben– betrekken bij het lithium-project? De bedrijven willen niet liever. ‘Iedereen kan toetreden tot ons wetenschappelijk comité’, zegt Guillaume Roelants. ‘Maar wel op onze voorwaarden. Alle kennis van het comité blijft eigendom van de Boliviaanse staat.’ Een aantal bedrijven, zoals het Franse Bolloré, is intussen in het comité gestapt, zij het met behoorlijk wat tegenzin. Maar binnen de regering is er geen eensgezindheid. Sommige ministers vinden naar verluidt dat privé-investeerders toch lithium-concessies zouden moeten krijgen.‘De multinationals stalken ons’, zegt ingenieur Roelants. Bij Hector Cordova, de vice-minister van Mijnen, liggen hun studies op tafel. Hij toont de voorstellen van Kores uit Korea, de Japanse alliantie (van Sumitomo, Mitsubishi en het overheidsagentschap Jogmec) en van de kandidaat die er het laatst is bijgekomen, de groep CITIC Guoan uit China. Alle volgen ze uiteenlopende strategieën om Bolivia te verleiden. Sumitomo baat al de grootste zilvermijn van Bolivia uit en wil investeren in de winning van energie uit warmwaterbronnen. De Franse ambassadeur behartigt de belangen van Bolloré. Hij is zelfs in Potosi gaan praten met lokale leiders, die traditioneel in politieke concurrentie leven met Uyuni. CITIC Guoan zou anderhalf miljard euro geboden hebben om het lithium-project integraal over te nemen. Maar tot dusver houdt Bolivia het been stijf. Vice-minister Cordovà: ‘De uitbating doen wij zelf, daarover bestaat geen enkel akkoord.’De eerste fase blijft honderd procent van de Boliviaanse staat, Cien por Ciento Estatal. Daarna, wanneer Bolivia in eigen beheer lithium-carbonaat en kaliumchloride produceert, mogen de multinationals meewerken. ‘Het volk is aan de macht, dit is onze regering’, zegt Francisco Quisbert in Uyuni. Maar net zo min hij aangestoken is door het licht xenofobe indigenismo van de jongere boerenleiders, net zo min lijdt hij aan idolatrie voor Evo Morales. ‘Als Evo het op een akkoord gooit met de multinationals, dan gaan we ook met hem in de clinch.’Deze reportage kwam tot stand dankzij de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek en GRESEA.bron: http://www.mo.be/artikel/de-pekelzonde-van-morales

Lithium, een vloek of een zegen voor Bolivia

Bolivia heeft erg te lijden van de opwarming van de aarde. De gletsjers smelten en de watervoorraden slinken. Het land is daarom uitgegroeid tot een opgemerkte criticus in het klimaatdebat. Op de klimaattop in Cancun begin december haalde de Boliviaanse president, Evo Morales, fel uit naar de rijke geïndustrialiseerde landen die volgens hem veel te weinig doen om het klimaatprobleem te lijf te gaan. Morales vindt echter ook dat Bolivia zelf inspanningen moet doen om, zoals hij het uitdrukt, de energiematrix om te keren. Het Boliviaans lithium-project past helemaal in dat opzet.

De helft van de wereldvoorraad lithium zit in het grote zoutmeer van Uyuni in Zuid-Bolivia. Deze grondstof wordt onder meer gebruikt in herlaadbare batterijen voor elektrische auto’s. Nu de autoconstructeurs massaal overschakelen op elektrische voertuigen, zou de vraag naar lithium de komende jaren explosief kunnen stijgen.

Enkele grote conglomeraten hebben interesse getoond om het lithium te ontginnen, maar net zoals bij de gas- en olieontginning besloot president Morales de lithiumontginning te nationaliseren. Want niettegenstaande z’n rijkdom aan grondstoffen staat Bolivia gerangschikt als tweede armste land in Zuid-Amerika. Eeuwenlang profiteerden buitenlanders van de Boliviaanse natuurlijke rijkdommen. Tonnen zilver verdwenen naar Spanje, maar ook na de onafhankelijkheid werd Bolivia verder leeggeroofd door buitenlandse bedrijven. Door de uitbating van het lithium in eigen handen te houden hoopt Bolivia zelf van de opbrengsten te profiteren en ervoor te zorgen dat de lithiumprijs democratisch blijft.

Bolivia heeft echter geen ervaring met de lithium-winning, en niet iedereen is ervan overtuigd dat het land dit project tot een goed einde kan brengen.

Auteur: Hanne Cottyn